De Gids. Jaargang 127
(1964)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 83]
| |
1. Leer, leven en literatuur in de Sowjet-UnieDe positie van de kunst in de Sowjet-Unie kan slechts begrepen worden tegen de achtergrond van de politieke ontwikkeling. Volgens Stalin voltrok zich in Rusland een rechtlijnige vooruitgang in de richting van het ‘ideaal’. Om te voorkomen dat dit valse beeld verstoord werd, moest hij ook de kunstenaars aan banden leggen. Sinds Stalins dood bestaat ër een voortdurende spanning tussen de politiek-economische democratisering en de continuering van het ideologisch politieke monopolie van de part. Hieruit laat zich de ambivalente houding die de partij tegenwoordig tegenover de kunst aanneemt, verklaren. Een klerk, hoe serviel hij ook mag zijn, zal zelf willen bepalen of en wanneer hij wil rock'n-rollen, terwijl hij de vraag of zijn oogopslag daarbij somber dan wel zonnig moet zijn, bij voorkeur niet aan zijn chef zal voorleggen. Als deze hem op ongeregelde tijden uitnodigt - op straffe van ontslag - de twist te demonstreren, is dat niet alleen bezwaarlijk voor zijn hart, maar ook voor zijn goede humeur. Wordt van hem dan ook nog verlangd dat hij zijn kwalijk lot met een opgewekte glimlach draagt, dan zal hij een voorlopig zorgvuldig verborgen wrok gaan koesteren. Maar aan- | |
[pagina 84]
| |
gezienook kwaadaardige chefs niet het eeuwige leven hebben, bestaat er voor de gemaltraiteerde klerk de mogelijkheid zijn baas te overleven. Op dat lang verwachte ogenblik kan hij wraak nemen op de nagedachtenis van de boosdoener en op diens directe handlangers. En hij zal, wanneer hij daartoe ook maar enigszins in de gelegenheid is, eraan medewerken dat die chef een opvolger krijgt die zich tenminste niet met danspassen en oogopslag bemoeit. Al kan men Chroesjtsjow bepaald niet serviel noemen, toch kan diens positie tijdens Stalins leven worden vergeleken met die van de hierboven geïntroduceerde klerk. Alleen al hierom twijfel ik evenmin aan Chroesjtsjows oprechtheid bij zijn streven naar interne democratisering van de Russische communistische partij als aan het afgedwongen karakter ervan. Maar er is meer. Chroesjtsjow beperkt zich niet tot democratisering van de partij, hij streeft ook naar grotere rechtszekerheid van de Russische burger en algemene democratisering van het binnenlands-politieke leven. Ook daartoe wordt hij mede door de druk der omstandigheden gedreven. Het terreurbewind van Stalin had zich immers, in ieder geval sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog, overleefd. Stalin had zijn onderdanen hermetisch van de buitenwereld afgesloten. De Russen hadden geëxisteerd op de rand van het bestaansminimum, maar waren niettemin tot schier onmenselijke inspanningen opgezweept. Stalin had op grote schaal concentratiekampen gebouwd om de onwillig geachte honden het hazen vangen te leren. Een bewind dat dergelijke gevolgen heeft, is, wanneer men morele maatstaven hanteert, niet te rechtvaardigen. Wie uitsluitend succes als criterium hanteert, zal er echter op wijzen dat Stalin de materiële kracht mobiliseerde die het Rusland mogelijk maakte de oorlog te winnen. En hij zal niets dan bewondering koesteren voor de wijze waarop Stalin een volk van analfabeten lezen en schrijven leerde en de grondslag legde voor de hoge vlucht van Ruslands technisch-natuurwetenschappelijke intelligentsia. Hoe het oordeel ook mag luiden, vast staat dat hetzelfde bewind, dat in de dertiger jaren de motor had gevormd van een smartelijke, maar onmiskenbare vooruitgang, na de Tweede Wereldoorlog was veranderd in een rem. De opstellers van de Vijfjarenplannen hadden zich uitsluitend beziggehouden met de hoofdlijnen van de materiële produktie en de mens verwaarloosd; zij hadden een generatie opgeofferd om het voortbestaan van de Sowjet-Unie en de stoffelijke welvaart van de burgers der toekomst te garanderen. De twintig | |
[pagina 85]
| |
jaar die volgden op Oktober 1917 waren dan ook jaren van deceptie geweest voor de oude revolutionairen, die van de revolutie het einde van alle moeilijkheden hadden verwachtGa naar eind1 en tot de conclusie moesten komen dat het eenvoudiger was geweest over een gelukkiger wereld te filosoferen dan deze in de praktijk te verwezenlijken. En ook van het enthousiasme waarmee de toen jonge generatie de Vijfjarenplannen aanvankelijk had begroeteGa naar eind2, was tegen het einde van het Tweede Vijfjarenplan niet zo bar veel meer over. De geestelijke houding van de naoorlogse Russen was niet te vergelijken met die hartstochtelijk verlangende uit 1917. Ook de toekomstdroom der jongeren uit 1930 en de bitterheid van de periode kort voor de Tweede Wereldoorlog waren hun vreemd. Zij waren in 1945 vermoeid en hongerig en verlangden van hun regering een minimum aan comfort. Zij waren met het leven elders in contact gekomen en wensten niet opnieuw van de wereld geïsoleerd te worden. En zij meenden dat zowel hun opofferingen bij de uitvoering van de Vijfjarenplannen als hun loyaliteit in de verschrikkelijkste aller beproevingen hun het morele recht gaven op een hoger levenspeil en een groter geestelijke vrijheid. Omdat de regering weigerde met deze opvattingen rekening te houden, moest zij wel naar dezelfde middelen grijpen als in de dertiger jaren en die met zo mogelijk nog groter scherpte toepassen. Opnieuw boekte zij daarmee schijnbaar grote successen, maar deze waren voor een niet gering deel te danken aan de meedogenloze uitbuiting van de onder Russische supervisie gekomen Oosteuropese staten. Toen Stalin in 1953 stierf, liet hij zijn opvolgers een dubbelzinnige erfenis na: een hoog ontwikkelde, maar stagnerende industrie en op basis daarvan een machtige staat met een zwak ontwikkelde landbouw als achillespees; een op grondslag van een brede scholing der bevolking hoog ontwikkelde, maar stagnerende technisch-natuurwetenschappelijke intelligentsia; een achterlijke filosofie, sociologie en psychologie; een vermoeid, hongerig en angstig volk dat had verleerd zelfstandig te denken en met een met afschuw vermengde verering opzag tegen de halfgod uit het Kremlin; een groot aantal concentratiekampen, en een communistische partij die in feite slechts bestond uit één man en enkele miljoenen op zijn maat gesneden leden. De situatie was èn voor het voortbestaan van de ussr als zodanig èn voor de machtspositie van de leidende strata (de partijbureaucratie) tegenover de eigen bevolking niet zonder gevaar. Ondanks | |
[pagina 86]
| |
de onder Stalins leiding voltrokken ontwikkeling van het kernwapen dreigde de stagnatie van de wetenschappelijke ontwikkeling, de ondermijning van het geestelijke en lichamelijke weerstandsvermogen van de bevolking en de steeds meer anti-Russisch wordende houding van de bewoners van de Oosteuropese staten te leiden tot een relatieve verzwakking van de positie van de Sowjet-Unie. Hierdoor kon het na de oorlog ontstane machtsevenwicht tussen Oost en West worden verstoord. De uitzichtloosheid van de situatie waarin het Russische volk zich bevond, dreigde bovendien te leiden tot (wanhoops) daden van verzet.Ga naar eind3 Stalins erfgenamen bevonden zich daarom in een dwangpositie. Voortzetting van het beleid van de dictator, dat wil zeggen van een terreurpolitiek die niet langer geschraagd zou worden door het ondanks alles grote gezag van Stalin, zou waarschijnlijk leiden tot explosies van de tot het uiterste getergde bevolking. Op de dag van Stalins dood begon het Russische volk immers te ontwaken uit de trance waarin het zo lang gevangen was geweest.Ga naar eind4 Een geleidelijke evolutie in de richting van een meer ontspannen binnenlands-politiek beleid (de richting die de leiding onmiddellijk na Stalins dood insloeg door duizenden gevangenen vrij te laten, de joodse artsen, ‘de moordenaars in witte jassen’ te rehabiliteren, door Beria te berechten en te executeren en door een groter produktie van verbruiksgoederen in het vooruitzicht te stellen) garandeerde evenmin dat men het volk in toom zou kunnen houden. Immers ook een lichte vermindering van een jarenlang uitgeoefende druk heeft dikwijls tot gevolg dat opgekropte gevoelens in al hun hevigheid losbarsten. De vrees voor een dergelijke explosie, waardoor de positie van de partijleiding onhoudbaar zou worden en waarvan het Westen wellicht gebruik zou maken om in het kader van Dulles' roll-backtheorie het communisme uit de Oosteuropese staten terug te dringen, gevoegd bij het verlangen van vele leidende figuren ook van hùn onophoudelijke angst voor de beslissingen van één man verlost te worden, deed de leiding van de cpsu besluiten tot de putsch tegen de dode Stalin. Deze putsch, ingezet met Chroesjtsjows befaamde rede op het xxste cpsu-congres, leidde de bekende stormachtige ontwikkelingen in, die zich nu echter onder leiding en controle van het machtsapparaat voltrokken. Toch was ook deze rigoureuze breuk met het jongste verleden voor de partij niet geheel ongevaarlijk. Daar partij en Stalin tijdens diens leven volledig identieke begrippen waren, betekende een aanval op de voormalige dictator tevens de onder- | |
[pagina 87]
| |
mijning van de partij. Men kan niet anders dan bewondering koesteren voor de politiek briljante manier waarop Chroesjtsjow een uitweg uit deze moeilijkheid zocht en binnen zekere grenzen inderdaad vond. Door Stalin (en later Molotow en anderen) te afficheren als de boze geest achter iedere negatieve beslissing en tegelijkertijd de als zelfstandige factor geheel op de achtergrond geraakte partij de eer te gunnen van de positieve verworvenheden van de Sowjet-macht (en zichzelf en zijn medestanders te presenteren als de ware vertegenwoordigers van de partij), hoopte hij het gezag van de partij en haar leiding te herstellen, de gevreesde revolte tegen de partij om te buigen in een strijd tegen de dode Stalin (en enkele zondebokken) en bovendien de angst voor herhaling van het gebeurde weg te nemen. Het behoeft geen betoog dat Chroesjtsjows redevoering op het xxste Partijcongres en de later gepubliceerde documenten ter verklaring van de ‘afwijkingen van de Leninistische lijn’Ga naar eind5 als wetenschappelijke analyse op bijna wanhopige manier te kort schieten. Een objectieve analyse echter, waarom bij voorbeeld de Italiaanse communist Togliatti vroegGa naar eind6, was geheel in strijd met Chroesjtsjows bedoelingen, omdat daardoor het tegengestelde zou worden bereikt van hetgeen hij beoogde. Een objectieve benadering zou immers niet het gezag van de partij hebben hersteld (en zeker niet dat van de leidinggevende functionarissen), maar tot Hongarijeachtige toestanden hebben kunnen leiden. Hoe knap Chroesjtsjows kunstgreep ook was, voldoende voor een opgaande ontwikkeling in de door de partijleiding gewenste zin was hij echter allerminst. Want al was men er gedeeltelijk in geslaagd de angst van het Russische volk weg te nemen en steeg de arbeidsproduktiviteit, al voerde men vernieuwingen in op het platteland en al ging de van dogmatische bevoogding enigszins bevrijde wis- en natuurkunde een periode van bloei tegemoet, het door een glanzend toekomstperspectief geschraagde, wereldveroverende elan der revolutionairen van het eerste uur was opgebrand in het vuur van de opbouw of uitgedoofd in Stalins barre concentratiekampen. De Russische burger dacht nu in de eerste plaats aan het heden en zijn eigen, naaste toekomst, terwijl het verleden - ondanks Chroesjtsjows betuigingen van het tegendeel - bleef rondwaren als een angstaanjagend fantoom waarmee de afrekening nog nimmer geheel was voltooid. Dit bleek op het in 1961 gehouden xxiiste Congres van de cpsu. Het belangrijkste doel hiervan was de aandacht af te | |
[pagina 88]
| |
wenden van het verleden en definitief te richten op een schitterende toekomst. In de langdurige voorbereiding van dit congres was het nieuwe partijprogramma, ‘de blauwdruk der toekomst’, in het middelpunt der belangstelling geplaatst. Maar alle moeite kon niet verhinderen dat men zich op dit congres opnieuw voornamelijk met het verleden bezig zou houden, hetgeen weer leidde tot een nog steeds doorvlietende stroom aan het Stalinisme gewijde publikaties. De vraag dringt zich op wat het meest wezenlijke element is in het aan innerlijke tegenstrijdigheden zo rijke ontwikkelingsproces na Stalins dood. In één zin samengevat kan het antwoord luiden dat de essentie bestaat uit de pogingen van Chroesjtsjow en zijn medestanders om de aanmatiging van de communistische partij, zich blijvend op te werpen als de enige morele en materiële leider van het Russische volk, in de praktijk te rechtvaardigen. Chroesjtsjow moet daarbij op twee fronten slag leveren. In de eerste plaats ziet hij zich in een voortdurend conflict gewikkeld met de grote meerderheid van de Stalinistische bureaucratie, die haar aanspraken grondvest op een veertig jaar lange traditie en ieder die haar het recht op de leiding betwist uit het openbare leven verwijderd wil zien. Op het tweede front bevinden zich al die elementen in en buiten de Communistische Partij, die Chroesjtsjow en de zijnen als medeverantwoordelijken voor Stalins wandaden elk recht op de leiding ontzeggen en, zij het ongestructureerd en zonder program, veel diepergaande wijzigingen in de maatschappelijke organisatie wensen dan Chroesjtsjow bereid is te verwezenlijken. In deze moeilijke strijd op twee fronten schrikt Chroesjtsjow voor geen enkele tactische of strategische manoeuvre terug. Dit verwart vele waarnemers die sommige door opportunisme ingegeven maatregelen of allianties abusievelijk houden voor fundamentele wijzigingen in de eenmaal ingeslagen koers. Het beroep op de traditionele staat van dienst van de partij (die dan als uitsluitend positieve factor wordt gewaardeerd), waarvan Chroesjtsjow bij herhaling gebruik maakt, dient ter rechtvaardiging van de continuïteit van het partijbewind in iedere situatie waarin de leiding zich met andere middelen onvoldoende tegen de critici van links kan handhaven. In dergelijke situaties zal men zich bovendien verzekeren van de steun der in diskrediet geraakte dogmatici.Ga naar eind7 Belangrijker dan deze manoeuvres echter acht Chroesjtsjow de nieuwe maatregelen die hij ter rechtvaardiging van zijn bewind | |
[pagina 89]
| |
heeft getroffen en voor de verwezenlijking daarvan roept hij de hulp in van diegenen, tegen wie hij de dogmatici op andere punten uitspeelt. Al ziet hij er niet tegen op te dreigen, de overreding is toch zijn belangrijkste wapen.Ga naar eind8 Chroesjtsjow is immers een ambitieus man, die hoopt als Lenins erfgenaam de geschiedenis in te gaan. Daarvoor moet zijn program uitgevoerd worden en dat is zonder de vrijwillige medewerking van zijn onderdanen in ieder geval onmogelijk. Inzicht in de politieke ontwikkeling is voorwaarde (en daarmede is deze wat langademige inleiding naar ik hoop verontschuldigd) tot begrip van de spanningen waaraan de Russische kunstenaars zijn blootgesteld. Ook al zijn niveau en richting van de maatschappelijke ontwikkeling - in tegenstelling tot wat de meeste communistische leiders menen - niet bepalend voor het niveau van de kunst, toch zal niemand ontkennen dat er een zekere samenhang bestaat tussen de kunst van een bepaalde periode en de maatschappij waarin deze existeert, zowel wanneer zij zich conformeert aan de normen en waarden van de periode als wanneer zij daartegen in verzet komt. Ook wanneer de (positieve) samenhang een sterk afgedwongen karakter vertoont, in die zin dat de toonaangevende kringen geen afwijkingen toestaan van hun normen en waarden, behoeft niet per se artistieke frigiditeit het gevolg te zijn. Voorwaarde hiervoor is echter dat de kunstenaar de normen aanvaardt en verinnerlijkt (dus de ‘dwang’ als normaal ondergaat) en er een zekere consistentie is tussen de normen en waarden en de maatschappelijke werkelijkheid. Het ontbreken van deze consistentie - het behoeft geen betoog dat, al kan er van een volledige consistentie nimmer sprake zijn, dit verschijnsel zich vooral in dynamische maatschappijen zal voordoen - bergt voor de kunstenaar de mogelijkheid tot tweeërlei conflict in zich: met de traditionele normen en waarden en de behoeders daarvan, en met het zich in een proces van aanpassing en ontwikkeling vormende nieuwe waardenpatroon en deszelfs protagonisten. Kan men redelijkerwijze verwachten dat in periodes van maatschappelijke stabiliteit deze conflictsituaties tot de randverschijnselen zullen behoren en het vrijwillig aanvaarde conformisme met werkelijkheid èn waardenpatroon karakteristiek is, periodes van maatschappelijke dynamiek daarentegen zullen juist worden gekenmerkt door het conflict (waarbij ‘gekenmerkt’ niet identiek behoeft te zijn aan ‘het meest voorkomend’; er zijn meer opportunisten dan rebellen, | |
[pagina 90]
| |
ook onder kunstenaars). Deze opmerkingen gelden evenzeer voor de inhoud als voor de vorm van de kunst. Ik acht het onjuist, want eenzijdig, het zoeken naar vernieuwing in de vorm der artistieke expressie geheel los te maken van de ontwikkeling van de inhoud, en de vormexperimenten uitsluitend te verklaren uitgaande van de kunst zelve, alsof deze zich volmaakt autonoom zou ontwikkelen. Onze contemporaine geschiedenis lijkt te bevestigen dat het experiment karakteristiek is voor een tijdperk waarin traditionele normen en waarden (in casu de liberale normen en waarden der negentiende eeuw) in tegenstelling komen tot de maatschappelijke werkelijkheid (een maatschappij waarin het vrije spel der maatschappelijke krachten door monopolievorming, staatsinmenging en gestegen invloed van de georganiseerde arbeidsbeweging is vervangen en zich een nieuwe vorm van maatschappelijke organisatie begint af te tekenen). De innerlijke onrust van de mens van de twintigste eeuw, die de (dikwijls schijn) zekerheid van de socialist en de reactionair ontbeert en tastend zoekt naar een waardenpatroon dat past in het atoomtijdperk, lijkt zowel te worden weerspiegeld in het gedrag van de bermtoerist, die benzinedamp snuift zoals de ontwortelde puber marihuana, als in het experimentele werk van de hedendaagse kunstenaar; naar ik hoop met dit verschil dat een deel der artistieke experimenten wèl en het bermtoerisme niet op een nieuw waardenstelsel anticipeert. Ik schreef hierboven dat ‘gedwongen’ conformisme in maatschappelijk gezien stabiele periodes een hoog artistiek niveau niet behoeft uit te sluiten. Dit geldt echter niet voor een dynamische tijd, waarin niet slechts de maatschappij maar ook de normen en waarden in beweging zijn. Van de kunstenaar wordt dan geëist dat hij zich conformeert aan door hem niet verinnerlijkte dan wel in de maatschappelijke praktijk niet beleefde normen en waarden of, hetgeen ook nog mogelijk is, aan niet verinnerlijkte èn niet beleefde normen. De actuele machthebber (kerk, partij, klasse, dictator) beschouwt de kunstenaar dan als functionaris die, zij het met andere middelen dan rechter of politie, moet bijdragen aan de conformering van de onderdaan aan het door hem (uit eigenbelang of altruïsme, uit opportunisme, een visie op de toekomst of of een levensbeschouwing) voor wenselijk of juist gehouden gedragspatroon. In een dergelijke situatie kan de machthebber niet volstaan met het rigoureus voorschrijven van de inhoud (en de te | |
[pagina 91]
| |
mijden taboes), ook de vorm moet hij volledig aan banden leggen. Daarmee streeft hij een dubbel doel na: hij vergemakkelijkt de controle op de inhoud (sinds Heine weten wij dat censoren per definitie domkoppen zijn) en denkt de communicatie met het publiek te vereenvoudigen. Daardoor wordt zijn wens, het in de kunst geïdealiseerde, voorgeschreven gedragspatroon over te brengen op het publiek zijns inziens zo efficiënt mogelijk gerealiseerd. Geen vormexperimenten dus, die immers funest kunnen zijn voor de communicatie tussen kunstenaar en publiek. Even onverbiddelijk echter als gebrek aan talent de pseudo-kunstenaar tot charlatan stempelt, leidt van de kunstenaar geëiste innerlijke onoprechtheid tot diens ondergang als creatief individu. Inmenging door de machthebber in de zich, in wisselwerking met de maatschappij, maar evenzeer onder invloed van autonome impulsen ontwikkelende kunst, leidt tot een zo diepe crisis dat het tegendeel wordt bereikt van hetgeen men bedoelde. De aan banden gelegde kunstenaar schrijft romans die niet gelezen worden, toneelstukken die geen publiek trekken en maakt beelden en schilderijen die niemand een blik waardig keurt. De gevolgen van Stalins inmenging in de Russische kunst vormen een levendige illustratie voor de hierboven hypothetisch geschetste gang van zaken. Wat in de eerste jaren na de Oktoberrevolutie een chaotische wirwar was van verschillende met de revolutie sympathiserende, haar aanvaardende of ondersteunende, elkaar onderling bestrijdende kunstrichtingenGa naar eind9, werd toen Stalin had afgerekend met de oppositie in de communistische partij, getransformeerd in een uniforme, levenloze toestand. De twee grote schrijversbonden, die der fellow-travellers (de term is van Trotski), de Al-Russische Unie van Schrijvers, en die der protagonisten van een proletarische cultuur, het Russisch Verbond van Proletarische schrijvers (rapp), werden in 1932 per partijdecreet opgeheven en vervangen door de Unie van Sowjet-schrijvers. Op het eerste congres van deze Unie, dat in 1934 plaatsvond, werd het socialistisch realisme, ‘de waarheidsgetrouwe en historisch concrete weerspiegeling der werkelijkheid in haar revolutionaire ontwikkeling, waarbij waarheid en historische concreetheid van het artistieke werk moeten worden verbonden aan de ideologische omvorming en opvoeding van de werkende mens in de geest van het socialisme’Ga naar eind10, tot grondmethode van de Russische literatuur verheven. Ik kan hier niet ingaan op de filosofische achtergrond van deze definitie, | |
[pagina 92]
| |
zomin als ik hier zal stilstaan bij de discussies over de in de definitie vermelde termen. Het is voor een begrip van de Russische kunst en haar tijdelijke neergang ook van geen belang of de door de partijtheoretici voorgeschreven artistieke houding wellicht overeenkomt met de theoretische opvattingen en filosofische speculaties van Marx en Lenin en als zodanig voor Marxisten aanvaardbaar zou kunnen zijn. Waar het om gaat is dat de in de definitie gegeven inhoudsbepaling en taakomschrijving zowel Marxisten als niet-Marxisten, gezien de omstandigheden waaronder het als socialisme gedefinieerde stelsel werd opgebouwd, in een onmogelijke positie moest brengen. ‘Het waarheidsgetrouw en historisch concreet weerspiegelen der werkelijkheid’ sluit immers levende kunst allerminst uit. Babels Verhalen en Sjolochows De stille Don kunnen hiervoor als bewijs gelden. Het Russische leven der dertiger jaren was vol innerlijke tegenstrijdigheden en heftige conflicten, zowel in de maatschappelijke ontwikkeling als in de intermenselijke betrekkingen en leverde de kunstenaar dus bepaald voldoende stof. Het voorschrift gold dan ook niet zozeer de inhoud als wel de vorm waarin dit weerspiegelen moest geschieden, ‘een “verbeelding” die de vormen zo weergeeft als wij deze met onze zintuigen waarnemen’Ga naar eind11. De inhoud echter werd voorgeschreven in de volgende zin, waarin werd geëist dat het ‘weerspiegelen van de werkelijkheid’ diende te geschieden ‘in haar revolutionaire ontwikkeling’. De schrijver moest het typische van deze ontwikkeling beschrijven en wat typisch was bepaalde de partij. Kortom, de schrijver die de historisch-concrete situatie tot uitgangspunt nam en constateerde dat de ontwikkeling niet revolutionair, maar in vele opzichten contrarevolutionair was - omdat de invloed van de bevolking in politicis en in economische aangelegenheden werd teruggedrongen, omdat de socialistische revolutie tegen de beloften in een einde had gemaakt aan iedere vorm van rechtszekerheid en een steeds grotere macht van de staat tot gevolg had gehad, en omdat machine en maatschappelijke instelling niet dienstbaar werden gemaakt aan de mens maar veeleer het omgekeerde het geval was -, de schrijver die deze opvattingen huldigde had geen oog voor het ‘typische’ van de ontwikkeling. Dit bestond immers niet uit de hierboven opgesomde, zich ‘schijnbaar’ aan de oppervlakte van het leven voordoende verschijnselen, maar uit een ‘ononderbroken opmars naar de toekomst’ waarop ‘de Sowjet-letterkunde de blik gericht moet houden omdat deze toekomst vandaag al in de maak | |
[pagina 93]
| |
is door middel van bewust en methodisch werken’.Ga naar eind12 De naturalistische situatiebeschrijving werd dus, omdat deze te zeer de aandacht zou hebben gevestigd op de negatieve aspecten van de toestand, nadrukkelijk verworpen. Zo ontstond de bizarre situatie waarin van de kunstenaar werd verlangd, nota bene ‘met zijn beide benen op de grond van het werkelijke leven staand’Ga naar eind13, dat hij een niet-bestaande situatie ‘fotografisch’ juist zou uitbeelden, terwijl bovendien de werkelijke toestand geen enkele garantie bood voor een ontwikkeling in de richting van deze hypothetische toekomst. En van die (duivels) kunstenaar, die na voldaan te hebben aan al deze eisen nog tot scheppende arbeid in staat was, werd ten slotte geëist dat hij zich zou bezighouden met de vorming van de ‘nieuwe’ mens. De partij voorkwam, attent als altijd, misverstanden met betrekking tot deze taak. De schrijver moest in zijn werk de ‘positieve held’ als voorbeeld van de altruïstische mens van de toekomst introduceren en de ‘overblijfselen van het verleden’ ontmaskeren. Door Stalin te definiëren als de meest volmaakte vertegenwoordiger van deze nieuwe mens - een Russisch schoolboek heette Ik wil zijn als Stalin - en ieder die met hem van mening verschilde als ‘overblijfsel van het verleden’, ruimde de partij de laatste hinderpaal op. Met deze handleiding zou de Sowjet-literatuur ‘het rijkst aan inhoud, de progressiefste en meest revolutionaire literatuur’ worden.Ga naar eind14 De sceptische waarnemer heeft niet veel verbeeldingskracht nodig om zich te kunnen voorstellen tot welke onoprechtheid de Russische kunstenaar in het kader van het op de hierboven aangegeven wijze geïnterpreteerde socialistisch realisme werd gedwongen. En hij zal geen overtrokken optimistische verwachtingen koesteren over de literaire waarde van de produkten van schrijvers die zich voor een taak gesteld zagen, waarbij vergeleken het vinden van de kwadratuur van de cirkel kinderspel lijkt. Ook de Russische lezer maakte zich trouwens weinig illusies over de kwaliteit van zijn comtemporaine literatuur. Terwijl de ‘klassieken’ met miljoenen exemplaren verkocht werden, brachten de eigentijdse werken het niet verder dan de voorraadzolders. Een uitzondering hierop vormt de bellettrie uit de Tweede Wereldoorlog. Toen gunde men de schrijvers meer vrijheid en was het verschil tussen waan en werkelijkheid kleiner en de overeenkomst tussen partij en volk groter dan voorheen. Maar in 1946 was deze periode weer ten einde en zakte de Russische literatuur opnieuw af tot | |
[pagina 94]
| |
een zo laag niveau dat de werken uit de oorlogsperiode absolute hoogtepunten van artistieke scheppingsdrang schijnen. Het gebrek aan belangstelling voor de voortbrengselen van de geleide literatoren was overigens ook de partij niet geheel ontgaan en reeds voor Stalins dood had men zich het hoofd gebroken over de vraag hoe er in deze situatie verbetering kon worden gebracht. Het spreekt vanzelf dat dit, gegeven de omstandigheden, op niets moest uitlopen.Ga naar eind15 Eerst wanneer de algemeen binnenlands-politieke dooi na 1953 inzet, schijnen zich mogelijkheden voor een zekere bloei van de Russische kunst te gaan voordoen. Er begint daarna een ontwikkeling die door Chroesjtsjows streven naar democratisering en groter rechtszekerheid wordt geïnspireerd, maar tegelijkertijd door diens houding tegenover de kunst wordt geremd en binnen de perken gehouden. Ook Chroesjtsjow immers beschouwt de kunst slechts als instrument ter ondersteuning van zijn politiek, en wenst geen ruimte te laten voor een autonome artistieke ontwikkeling. Doordat echter zijn politiek geen algehele voortzetting is van het beleid van zijn voorganger, maar voor een deel juist in controverse met Stalins beleid ontwikkeld wordt, komt de kunstenaar weer in de gelegenheid het conflict in zijn werk te introduceren. Wanneer de aarzelende Sowjet-schrijvers tot hun verwondering ervaren dat de algemene klimaatverandering doorzet, beginnen zij zich aanvankelijk nog voorzichtig, maar later vrijmoediger te uiten. Als represailles uitblijven wordt de toon nog openhartiger en wanneer op het xxste cpsu-congres het sein wordt gegeven voor een frontale aanval op Stalin en het Stalinisme, openen zich voor de kunst schijnbaar vergezichten op een onbelemmerde ontwikkeling. Zij die daarvan droomden hadden echter buiten de waard, in casu de communistische partij gerekend. Deze wil per se niet afzien van de onder Stalin gerealiseerde absolute controle over de kunst. Want al worden sommige onder Stalin gegroeide praktijken veroordeeld en doet de partij pogingen de werkelijkheid meer in overeenstemming te brengen met het gepropageerde ideaal, zíj is het die de maat aangeeft, zíj alleen heeft de waarheid in pacht. Een artistieke verbeelding van het verleden waarin de afwijkingen van het ideaal niet worden voorgesteld als het gevolg van het voortleven van een prerevolutionaire mentaliteit dan wel van de persoonscultus (die ook als uiting van prerevolutionaire mentaliteit gekarakteriseerd wordt), wordt als ‘contrarevolutionaire contrabande’ van de hand | |
[pagina 95]
| |
gewezen. Dè verklaring was immers door de partij gegeven. De fouten en tekorten waren niet inherent aan het stelsel, maar veroorzaakt door aan het stelsel vreemde insluipsels, die slechts behoefden te worden verwijderd om de tegenstelling tussen ideaal en werkelijkheid op te heffen. Het ter sprake brengen van de fouten en tekorten had in de ogen der partij slechts in zoverre zin, als het ertoe bijdroeg de positie van de aanhangers der ‘persoonscultus’ te ondermijnen (en die van Chroesjtsjow te versterken), de vrees voor herhaling van de terreur weg te nemen en het Russische volk te inspireren aan de door de partij gestelde taken te gaan werken. De kunstenaar gaat echter over de schreef, zo meent de partij, als hij op grond van veertig jaar Sowjet-macht tot de conclusie zou komen dat de vorming van de ‘nieuwe mens’ een minder rechtlijnige bezigheid is dan in de primitieve partijpsychologie wordt verondersteld, als hij meent dat de dictatuur van het proletariaat zoals deze door de partij werd verwezenlijkt, tot ontsporingen aanleiding moest geven of denkt dat zich in het Westen en in de Sowjet-Unie, doordat beide stelsels zich op een zelfde hoog ontwikkelde techniek berusten, essentieel identieke vraagstukken voordoen. En al verschillen Stalin en Chroesjtsjow in uitgangspunt, in de praktijk blijkt hun houding ten opzichte van kunst en kunstenaar dezelfde. Stalin had geen vertrouwen in de mens, ook niet in de Russische. Hij verwachtte van zijn onderdanen geen vrijwillige medewerking bij het grondvesten van de - volgens de leer voor de opbouw van het communisme noodzakelijke - materieel-technische basis. Daarbij zouden zware offers gebracht moeten worden en daartoe zou men het volk moeten dwingen. Zou men afzien van de dwang, dan was het experiment, de opbouw van de socialistische maatschappij, tot mislukking gedoemd. Als Stalin de Russen met knoet en geweerkolf de Siberische sneeuwwoestijn injoeg om een moderne industrie te vestigen, kweet hij zich van een missie: het funderen van een nieuwe, gelukkiger wereld. Hij, de erfgenaam van Marx en Lenin, was als pessimist in strijd met zijn voorgangers, wier geloof in de toekomst juist was gebaseerd op een optimistisch vertrouwen in de mens. En al was zijn praktische politiek daarmee in tegenspraak, in theorie moest de Hogepriester van de heilig verklaarde leer zijn optimisme belijden. Vandaar zijn voorstelling van zaken alsof zich op alle gebieden een rechtlijnige evolutie in de richting van het ideaal voltrok, een beeld dat zo flagrant in strijd was met de werkelijkheid. De literatuur mocht dit beeld niet | |
[pagina 96]
| |
verstoren. Zij moest deze rechtlijnige ontwikkeling illustreren en deed zo dienst als prikkel tot hogere produktie èn als escapeliteratuur. Voorbeeldig conformisme aan de slagzinnen der partij beloofde een wat draaglijker lot op korte termijn; de ‘helden’ der Sowjet-literatuur waren met ordes en titels onderscheiden krachtpatsers van de ‘socialistische’ produktie. Het schitterende panorama der toekomst moest de sukkels, voor wie de stijging tot de rangen der geprivilegieerden niet was weggelegd, helpen hun moeilijke lot-van-vandaag te vergeten. Zo vervulde het socialistisch realisme een belangrijke binnenlands-politieke functie. In tegenstelling tot Stalin beschikt Chroesjtsjow over de hem door zijn voorganger nagelaten sterke materieel-technische basis. Hij bevindt zich dus in de positie waarin hij, volgens de Marxistisch-Leninistische getijdentabel, het startsein kan geven voor ‘de ontplooide opbouw van het communisme’, hetgeen hij dan ook op het xxiiste cpsu-congres doet. Hij maakt een oprechte indruk als hij zegt veranderingen in de maatschappelijke structuur voor te bereiden, waardoor niet slechts een maatschappij van overvloed binnen het bereik van zijn onderdanen komt, maar bovendien wellicht die essentieel andere verhouding tussen mens en produktie tot stand zou kunnen komen, die volgens Marx de voorwaarde vormt voor de opheffing van de menselijke vervreemding, zowel van de maatschappij als van zijn eigen wezen. Tot dan toe heeft de Sowjet-macht, waarin de Staat als toeëigenaar van het maatschappelijk produkt in de plaats is getreden van de kapitalist, de vervreemding niet opgeheven, omdat de burger zich niet met de Staat identificeerde.Ga naar eind16 Menige Rus, die veertig jaar lang de tijd heeft gekregen het vertrouwen in een essentieel gelukkiger toekomst grondig te verliezen, bevindt zich in een positie die te vergelijken is met die van vele mensen in het Westen, namelijk die van tevredenheid met zijn bestaan zolang hij werk en voedsel heeft, men hem de ruimte laat voor ontspanning en verder zijn rust gunt. In theorie behoeft dit voor Chroesjtsjow geen bezwaar te zijn. Immers, als gevolg van de door de partij geleide, evolutionaire ontwikkeling waarin de nieuwe maatschappelijke organisatie zal worden gerealiseerd, zal, volgens de theorie, de nieuwe mens geboren worden. In de praktijk is het echter minder eenvoudig. Want al gunt men de staatsburger nu zijn werk, zijn voedsel en zijn ontspanning, met rust laten kan men hem allerminst, omdat de verwezenlijking-binnen-twintig-jaar van Chroesjtsjows ambitieuze plannen de totale inzet van alle Russen | |
[pagina 97]
| |
zal vergen. Daarom moet de maatschappelijke organisatie als spontane generator van een nieuw bewustzijn worden aangevuld met een georganiseerd propagandist (en we zijn weer zo ver dat de kunst in uniform wordt gestoken) voor de moraalcode van de nieuwe mens. Deze code, een soort tien geboden voor de Sowjet-burger, is er in de eerste plaats op gericht de bewuste identificatie met de door de partij belichaamde, collectieve doeleinden te bewerkstelligen. Zij omvat onder meer ‘liefde voor het socialistische vaderland, gewetensvolle arbeid voor het welzijn van de maatschappij, zorg van iedereen voor het behoud van de maatschappelijke rijkdom, hoog maatschappelijk plichtsbesef en onverzoenlijkheid jegens handelingen die in strijd zijn met het openbare belang en een onverzoenlijke houding jegens de vijanden van het communisme’.Ga naar eind17 Zolang de maatschappelijke organisatie de individuele vervreemding niet opheft en dus de nieuwe mens niet vormt, wordt deze vormende werking gedelegeerd aan opvoeding en kunst, opdat de identiteit tussen individueel en maatschappelijk belang, die theoretisch in de toekomst spontaan tot stand komt, nu reeds zal worden gerealiseerd. En zo is de binnenlands-politieke functie van de kunst, al is deze dus niet geheel dezelfde als onder Stalin, in de ogen der partijleiding even belangrijk. Dit is er de oorzaak van dat de ontspanning in het binnenlands-politieke leven, waaraan de Russen niet slechts een betrekkelijk snelle stijging van hun levenspeil maar ook meer vrijheid te danken hebben, niet geldt voor de letterkundige. Welke gevolgen de daaruit voortvloeiende spanningen hebben voor de kunstenaar en diens werk, hopen we in een volgende beschouwing na te gaan.
15 september 1963. (Slot volgt) |
|