De Gids. Jaargang 126
(1963)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 278]
| |
H. van der Linde
| |
[pagina 279]
| |
op ieder gebied. Zowel op het politieke, sociaal-economische als op het culturele. Ook op godsdienstig gebied is de eigenlijke ontmoeting van het christendom met de grote wereldgodsdiensten nog komende.Ga naar eind3 Deze groei naar de ‘one World’ is krachtens evolutie een onweerstaanbaar gebeuren. Hij verwerkelijkt zich, afgezien van de vraag of wij er klaar voor zijn dit Godsgeschenk van de mogelijkheid ener universele broederschap te ontvangen. Ten aanzien van de ontzagwekkend toegenomen menselijke macht, heeft Guardini zich afgevraagd of wij dit opgestouwde vermogen moreel wel aankunnen.Ga naar eind4 Die vraag klemt hier net zo. Nog steeds zondigen wij allen tegen de meest elementaire en vanzelfsprekende ethische imperatieven, die van uit dit gebeuren op ons afkomen. Vooral wat betreft een voldoende en zelfverloochenende bijstand in stoffelijk en geestelijk opzicht aan ontwikkelingsgebieden. Elders in het falen wat betreft het samenwonen der rassen in gelijkwaardigheid en in gelijke rechten.Ga naar eind5 Daarom moet ook de Kerk zich van dit gebeuren expliciet bewust worden, om zin en taak van deze tijd profetischkritisch te kunnen doorlichten en om door sociale diaconie verlossend mee te helpen dat een wordende wereld tot geboorte komt. De conferentie van de Wereldraad van Kerken in New Delhi riep alle christenen op om in concrete voorbeelden van raciale solidariteit en sociaal hulpbetoon vrede en verzoening voor te leven.Ga naar eind6 Ook door het wegnemen van latente oorlogsoorzaken, zoals het handhaven van oud koloniaal bezit. Wellicht hebben we niets zo nodig als het duidende profetische Woord van God, dat ons eigentijdse gebeuren transparant maakt en ons zegt wat God voorheeft met deze wereld. En wat Hij daarom van ons vraagt in het geboorteuur van een waarlijk-universele mensheidsgeschiedenis.
Mocht dit alles inderdaad de overheersende trek zijn in het volkerenleven, dan zal men een zelfde stuwing naar uitgroei | |
[pagina 280]
| |
in het leven der kerken kunnen waarnemen. Niet als een verlate reactie of als een slaafs navolgen van deze wereldvloed. Veeleer krachtens de volmacht en het drijven van dezelfde Geest die de kosmos ordent, die de Kerk in de volle waarheid leidt en die haar gelaat door steeds weer nieuwe krachten en bewegingen verjongt. Momenteel is er in de kerken der ‘oecumenische opwekking’ een groeiend bewustzijn speurbaar, de jonge volken te helpen in de nadere uitbouw van sociaal, economisch en politiek leven. Opvallend is het verlangen van vele jongeren om weg te trekken uit de oververzadiging van de moderne welvaartsstaat, in dienstbetoon naar de jonge continenten. Dit meegroeien van de Kerk met het wereldritme mag pas in volle zin ‘de oecumenische beweging’ heten. Wat men meestal onder deze naam verstaat, de zogenaamde eenheidsbeweging onder de kerken, is van dit veelomvattender gebeuren slechts een onderdeel, een facet.Ga naar eind7 De Kerk groeit te gereder met die wordende wereld mee, omdat ze weet dat ons niets vreemds of onverwachts overkomt.Ga naar eind8 Dit alles is immers de ontvouwing van het scheppingsgebeuren en van de daarin vervatte opdracht: ‘Weest vruchtbaar en vermenigvuldigt u en vervult de aarde’ (Genesis 1:28, Handelingen 17:26). De opdracht luidt: een in beginsel als bewoonbaar gegeven aarde in steeds eminenter zin bewoonbaar en bewoond te maken en te houden, cultureel, sociaal en dit alles opgenomen in de uiteindelijke gerichtheid op God. Daartoe wordt elk individueel mensenleven geroepen, dat in de liefde tot God en de naaste de onvervreemdbare en onverwoestbare kern bezit van zin en waarde van ieder, ook van het schijnbaar onooglijke, mensenleven. Tevens is ieder mens bestemd, in verscheiden mate, mede te werken aan de opbouw van een cultuur, die ondanks falen en echec, geroepen blijft door loutering en transformatie heen in de eeuwigheid tot voleindigde bestendiging te geraken. Juist omdat het christelijk geloof zulk een universele opdracht ziet, vindt de Kerk in de ook voor haar diep in- | |
[pagina 281]
| |
grijpende veranderingen geen reden tot defaitisme of tot melancholie. Ze beseft nu eens te meer hoe ze nog maar aan de aanvang staat van een geschiedenis, die de totale mensheidsduur zal omvamen. Ze is van uit het land van oorsprong providentieel naar de Grieks-Romeinse cultuurwereld geleid (Handelingen 16:9 e.v.). Daar heeft ze, geschoold in Hellas' wijsbegeerte en in westers staatsdenken, een eerste voorlopige gestalte ontvangen die haar voor vervloeiing in vormeloosheid zou behoeden.Ga naar eind9 Haar opdracht in dit werelduur is zich te storten in het bekken van een nieuwe gistende wereldbeschaving, om daarin evenzeer verlossend en inspirerend, vormgevend en uitzichtbiedend op te treden, als ze eens in de Oude Wereld deed. Het feit dat ze daarbij de veilige omwalling van de Graalburcht der eeuwenoude Europese christenheid moet verlaten om een wereld binnen te treden waarin ze bij de toenemende wereldbevolking elke dag een kleiner wordende minderheid vormt, ervaart ze als een des te pittiger uitdaging. Naarmate de slagschaduwen van goed en kwaad in de geschiedenis scherper gaan vallen, weet ze zich nog meer dan ooit geroepen om het Licht dat van Jeruzalem uit het Westen binnenging en dit inspireerde, ook op elk ander deel van onze aarde te doen schijnen. Opdat de Kerk zo worde wat ze naar wezen is: het Huis der Godsaanbidding voor alle volken (Jesaja 56:7). Het vaderhuis met de vele woningen (Johannes 14:2), waarin plaats is voor elke geloofsuitdrukking en geloofsbeleving die het beste der inheemse culturen bottelt. Die hen beschermt tegenover een westersdynamische wereldcivilisatie die, technocratisch en scientistisch van snit, nivellerend rondgaat en veel transcendente waarden bedreigt.
Het meegroeien in deze wereldontwikkeling doet in de Kerk de roep om vernieuwing geboren worden.Ga naar eind10 Elke verouderde en inadequaat bevonden vorm verstikt immers het leven, terwijl vernieuwing krachten tot herstel en tot nieuw initiatief bevrijdend openmaakt. In dit licht moeten | |
[pagina 282]
| |
ook de pia vota van en voor het concilie worden verstaan. Allereerst de behoefte aan dialoog, waarin Paus Johannes als een zeer begenadigd en charismatisch man zelf is voorgegaan, in verschillende opzichten. Eerst in de dialoog van primaat en wereldepiscopaat. Hij heeft niet in eenzame hoogheid alles alleen willen beslissen omtrent vaart en koers van het schip der Kerk. Hij heeft het gesprek met zijn broeders in het herdersambt gezocht en gewild. Hij wilde dat er onbelemmerde doorstroming zou zijn van inzichten en van constructieve voorstellen, niet alleen van de Urbs naar de orbis en omgekeerd, maar ook tussen de verschillende regionale delen binnen de Wereldkerk onderling. Daarom is een sterkere decentralisatie en een grotere bevoegdheid van beslissing van nationale of regionale bisschopsconferenties nodig. Opdat de Kerk in elke concrete levensruimte die kleurschakering kan aannemen waarmee ze bewijst de eenvormigheid te haten en de volheid van Christus te doen stralen in een rijke veelvormigheid, in onschokbare eenheid. Reeds nu rijst de vraag of het concilie straks niet, in de een of andere vorm, als een meer permanent orgaan binnen de kerkleiding van heden zal moeten aanblijven. Tot de betrekkelijke rust en tot het oude centralisme van vroegere tijden keert de Kerk niet meer terug. Ook ten aanzien van de andere gescheiden christengemeenschappen was de behoefte aan het gesprek bij deze paus opvallend, zoals ook zijn verlangen naar een nieuwe ontmoeting tussen de Kerk en de wereld. Ook in de verhouding van ambt en leek zullen in de toekomst nog nadere verschuivingen te merken zijn. Vooral omdat de competentie van de laatste op eigen beroepsterrein hand over hand toeneemt en vooral daar de mogelijkheden moeten worden gezocht voor getuigenis en voor een voorgeleefde christelijke existentie. Het opnieuw tot leven wekken in volle functionaliteit van het (gehuwde) diaconaat kan een soepel samenspel bevorderen, waardoor de laatste resten van klerikalisme en laïcisme kunnen verdwijnen. | |
[pagina 283]
| |
Het huidige concilie is dus een vernieuwingsconcilie, geen herenigingsconcilie. Dat is maar goed ook. Een direct gesprek tussen de Catholica en de andere kerken over eenheid zou op een volkomen mislukking uitlopen. We zijn daar, wederzijds, eenvoudig niet aan toe. Eerlijk gezegd is het ook veel belangrijker dat de katholieke Kerk, en de andere kerken met haar, eerst het eigen huis voor de eigen gelovigen weer voluit bewoonbaar maken. Om dan alle anderen te nodigen, binnen en buiten de Kerk, die naar vrede haken. Zulk een hervorming levert ook oecumenisch de grootste winsten op. Ook hier zal de indirecte weg de meest directe blijken te zijn. Te meer waar we in dit tijdsgewricht op twee verheugende verschijnselen mogen wijzen. Allereerst heeft de Wereldraad van Kerken in New Delhi een uitspraak van uitzonderlijk gewicht gedaan. Voor het eerst heeft men daar eenstemmig uitgesproken, dat de tot nu toe bereikte vorm van eenheid, die van federatie en van coöperatie, ontoereikend moet worden genoemd als het erom gaat vast te stellen, wat het laatste en uiteindelijke doel is van de oecumenische bewustwording. Zou men niet verder komen dan dit, dan zou men wel organisatorisch één, maar niet organiek één wezen. Dan zouden vele geloofsgeschillen belemmerend blijven staan op de weg naar de laatste en diepste gemeenschap en naar universele samenwerking. Deze organieke eenheid kan niet door een compromis worden gevonden, of door een grootste-gemene-delerchristendom. Er is maar één koninklijke weg naar dit doel, het terugwinnen van de volheid. Alleen op die weg ligt ook het antwoord van de Kerk op de uitdaging, door de moderne wereldontwikkeling gesteld. Ook die is alleen te beantwoorden van uit een geloof, dat enerzijds onwrikbaar is en afgrondelijk diep en dat anderzijds zo universeel alle levensgebieden doorlicht, dat alle vragen en noden erdoor gestild worden. Dit betekent in wezen het zoeken van een nieuwe katholiciteit. Daarheen zijn de kerken in de Wereldraad in een pelgrimage op weg. New Delhi zag voor het | |
[pagina 284]
| |
eerst de omtrekken van een ‘komende oecumenische Kerk’. De eerste schreden zijn op deze weg gezet. Tegelijkertijd is de katholieke Kerk van haar kant door het concilie in een allesomvattende revisie begrepen. Men ziet in dat al wat stolde aan te grote vormenrijkdom en aan verouderde devoties moet worden afgelegd. Polemische formules, opgesteld uit kramp van afweer tegen andere gezindten, worden prijsgegeven, om een volle uitbloei in katholieke synthese mogelijk te maken. Opdat het wezen van de Kerk, het oermysterie van Gods wonen onder de mensen, in schepping, verlossing en voleinding, in eeuwige grondvormen weer zichtbaar worde. Dit proces van vernieuwing is bezig zich in de Kerk te voltrekken. Alle empirische vormen worden ondergedompeld in de bronnen van de Heilige Schrift, van de Patres en van de liturgie der Kerk, om vernieuwd daaruit te voorschijn te treden. Hier moet in erkentelijkheid de baanbrekende arbeid van de ‘nouvelle théologie’ worden genoemd. In het elkander vinden van die twee bewegingen is de mogelijkheid van verzoening, van uiteindelijk herstel van gemeenschap tussen de gescheiden kerken gelegen. Ook de Wereldraad weet zich voor grote moeilijkheden te staan. Afgezien van de oosterse kerken wordt hij gevormd door denominaties die alle partiële tradities zijn en waarvan geen de andere het patroon der volheid kan voorleven. Het is daarom onzes inziens de taak van de katholieke Kerk, om in deelname aan de Wereldraad in de een of ander passende vorm, de andere kerken de uitweg naar de katholiciteit vóór te leven. Het zou een illusie zijn te menen dat de katholieke Kerk dat ook nu al, ook zonder een grondige hernieuwing zou kunnen. Het is ook nu de tijd om geestelijke waarden en schatten, die de gescheiden gemeenschappen door Geestestrouw ontwikkeld hebben, over te nemen, te praktiseren en te cultiveren. Zo mag van uit de Catholica een hartelijk en deemoedig beroep gedaan worden op de fratelli separati om mogelijkheid, wegen en voorwaarden van reïncorporatie en reïntegratie in de volheid der Ene ongedeelde Kerk althans in | |
[pagina 285]
| |
overweging te willen nemen. Allereerst om de blijdschap die over en weer zou heersen bij het herstel van zoveel liefde en vrede. Maar evenzeer omdat de hoge gaven der anderen niet gemist kunnen worden in de missionaire présence van de Kerk in de wereld, ‘au coeur des masses’.Ga naar eind11
Ook de weg tot dit doel kan helder worden gezien. De katholieken zullen als eersten tot de andere christenen moeten uitgaan, in de oprechte begeerte de anderen te leren kennen en met hen mee te leven. We zijn nog niet ver, zolang niet iedere predikant en pastoor elkanders werk uit eigen aanschouwen en uit oprechte belangstelling kennen. Vreemdheid is een groot obstakel voor het ontwaken der liefde. Alleen zó, in het medeleven met elkaars nood en verwachting, kan de bereidheid groeien in gedurige osmose van elkaar te leren en heen te groeien naar een gemeenschappelijke volheid. Dit is het troostende element in tal van experimenten van nieuw protestants communauteitsleven (Taizé, Darmstadt) dat daar de grondwaarden der katholieke geloofswerkelijkheid worden herontdekt en opnieuw overwogen.Ga naar eind12 Zo zijn thans tal van gemeenschappen en enkele gelovigen op weg naar een nieuwe existentieel doorleefde oecumenische theologie, waarvan de contouren zich steeds duidelijker aftekenen.Ga naar eind13 Intussen maken we ons aan geen illusie schuldig. Elk mens kan begrijpen dat hiermee geslachten, zo niet eeuwen zijn gemoeid. Niet alleen omdat kerken conservatieve en irreformabele instituten heten te zijn. Die zijn er meer! Maar vooral omdat de grote scheuringen in het verleden en de tradities daaraan ontsproten teruggaan op grote historische beslissingen, die alleen door nieuwe, van een zelfde kracht en volmacht, kunnen worden verlost en opgeheven. Wat praten en wat goede wil zijn daartoe onvoldoende. Diepe en eeuwenoude controversen kunnen niet worden weggepráát; ze moeten worden weggelééfd.
Dit alles moest worden gezegd naar aanleiding van de eerste | |
[pagina 286]
| |
fase van het concilie, toen het pontificaat van Johannes XXIII nog in volle bloei stond.Ga naar eind14 Na zijn verscheiden kan over de tweede, nu nog lopende sessie onder zijn opvolger, het volgende worden samengevat: 1. Ook onder paus Paulus VI gaat de allesomvattende reform van de Kerk door. De nieuwe paus heeft met daden zijn belofte waar gemaakt dat geen partikel van de geestelijke nalatenschap van Johannes teloor zou gaan. Zelf blijkt hij de bij uitstek geschikte man te zijn om dit program uit te voeren. Wat hij aan hartverwarmende spontane charme als van Johannes mist, wint hij weer door onverzettelijkheid van wilskracht. Wie de huidige paus ontmoet, op een audiëntie, of hem bezig ziet en zijn toespraken leest, komt onder de indruk van de vastberadenheid en geestkracht van deze regenten-persoonlijkheid. Misschien is de volgorde Johannes-Paulus wel providentieel. Wat de een schouwde, weet de ander in de werkelijkheid om te zetten. Omdat hij in eigen geestelijke en culturele geverseerdheid dezelfde idealen huldigt, en tegelijk als geschoold diplomaat weet op welke krachten van weerstand hij moet rekenen, ook in eigen kring. Dat hij niemand en niets ontziet als het om de grote zaak gaat, heeft hij getoond in de aankondiging van de curiereform, hèt hete hangijzer van heel de kerkvergadering. De gevolgen van deze nieuwbouw kunnen opzienbarend worden als de curie niet langer het nogal zelfstandige apparaat zou blijven dat tussen de paus en de bisschoppen in staat. Maar een instrument zou worden in de hand van de paus mèt de hem in het bestuur der Kerk assisterende bisschoppen, als vertegenwoordigers van het wereldepiscopaat, om te zorgen dat al wat tot welzijn van de hele Kerk is besloten ook overal worde geëffectueerd. 2. Daarmee komt de grote geestelijke betekenis aan het licht van de discussie die thans gaande is over de Kerk. Het is niet mogelijk op een concilie met 2500 discussiepartners dit mysterie van wezen en leven der Kerk tot op de grond bloot te leggen. | |
[pagina 287]
| |
Eén ding moet evenwel helder worden, wat bleef liggen op het Vaticanum Primum in 1870: hoe staat het met de relatie primaat-wereldepiscopaat? Heeft Christus de volheid van opdracht en volmacht om de Kerk te besturen in de handen gegeven van één man, aan Petrus en zijn opvolgers, zodat de andere bisschoppen aan dat bestuur slechts indirect, via hem, deel hebben? Of heeft Hij die volheid aan de Twaalf, aan heel het apostelcollege gegeven, in wier midden Petrus in zijn opvolgers altijd teken, middelpunt en waarborg van eenheid blijft? Waarom de paus binnen het college persoonlijk dezelfde voorrechten bezit, die aan het college als geheel, dit is aan het oecumenisch concilie, geschonken zijn. Dit lijkt voer, enkel voor theologen, maar de kwestie snijdt dieper. Naar gelang de beslissing die nu valt zal het leven van de katholieke Kerk in tal van landen een heel ander uiterlijk gaan vertonen. Pas als de beslissing in de laatstgenoemde zin uitvalt, zal men onzes inziens kunnen zeggen dat dan niet alleen het hoofd met alle delen van het lichaam, maar ook al die delen onderling in volkomen communicatie met elkaar verkeren. Dit is van onmiddellijke betekenis ten aanzien van de vraag naar het invoeren van vernieuwingen in de Kerk die het medeleven van de gelovigen meer ruimte verschaffen. In het schema over de liturgie dat is aangenomen komt plaats voor volkstaal, concelebratie en in enkele gevallen de lekekelk. Vooral aan de verkondiging van het Woord zal expliciete aandacht worden geschonken, wat oecumenisch van doorslaande betekenis is. In verband hiermee zal de bestaande reeks pericopen uit de Heilige Schrift aanzienlijk worden uitgebreid. Veel grotere vragen zijn echter in het spel, zoals de verhouding van de Kerk tot cultuur en wereldvragen in het algemeen. Ook daarover zal een nieuwe houding worden gepreciseerd. Zoals ook over de vragen van ras, godsdienstvrijheid en wereldvrede. Dezelfde openheid voor sociale en politieke problemen blijft, alsook de begeerte om met de andere wereldgodsdiensten in aanraking te komen. Met de | |
[pagina 288]
| |
landen uit het Oostblok wordt op dezelfde wijze als onder Johannes op tastende wijze voeling gehouden. 3. Hoe reageren de andere kerken op het tot nu toe bereikte, waar een schema over het oecumenisme toch ook op hen is gericht? Het antwoord moet luiden: zij voelen zich verrast. Sommige groepen weten nog niet wat ervan te denken. Uit de lofspraak vallen ze soms weer in het oude wantrouwen. Over het algemeen heersen blijheid over de verrassing, nieuwe hoop en vertrouwen. Met het besef uitgedaagd te zijn. K.E. Skydsgaard vat zijn oordeel aldus samen: ‘Das einzige was sich der Protestantismus jetzt nicht mehr erlauben kann ist, daB er bleibt was er ist.’ Barth ried daarom de kerken binnen de Wereldraad de balkonhouding op te geven, zelf uit de toeschouwershouding en eigen immobiliteit los te komen om zich te laten reformeren door de Geest die het gelaat van het aardrijk vernieuwt.Ga naar eind15 We worden met elkaar in deze tijd overrompeld door de Geest die door het levende Woord van God steeds weer het leven van de Kerk verfrist en vernieuwt, waarin ook alleen onze hoop op eenheid kan zijn gelegen. Naarmate de christenheid op die weg zelf zich door het revolutionaire Godswoord laat gezeggen, zal ze ook in staat zijn een woord te spreken van bemoediging èn van kritiek, in een wereld die in een tomeloze dynamiek voortgaat. Zulk een profetisch woord van uitzicht, doorzicht en wegwijzing hebben we allen nodig. | |
[pagina 289]
| |
|