gingen, halve waarheden en nog zo wat, en liet het geval verder onafgedaan.
Aanhangig waren de methoden, die de Binnenlandse Veiligheidsdienst gebruikt bij het verzamelen van gegevens. Toegestemd werd van achter de regeringstafel dat door ambtenaren de gesprekken van particulieren worden afgeluisterd. Niet werd verteld hoeveel, en welke categorie mensen wordt afgetapt. De volksvertegenwoordiging maakte aanvankelijk de indruk bijzonder bezorgd te zijn over de derde man aan de telefoon. Men sprak over rechten, en over de bescherming van vrijheden. Maar toen het voor de garantie van die waarden zo onmisbare element van de openbaarheid in zicht kwam, trok de regering zich terug achter het argument van de staatsveiligheid. En de Kamer legde zich daarbij neer.
De burger werd verwezen naar een speciale commissie van fractievoorzitters, waar hij met eventuele klachten over de B.V.D. terecht kan. Een volkomen zinledige geste, omdat die commissie geen enkele bevoegdheid heeft om te onderzoeken of in te grijpen. Ministers kunnen niet tot het doen van mededelingen worden gedwongen, ambtenaren al evenmin. Zodat er voor de klagers geen enkele garantie bestaat dat hun belangen zullen worden behandeld overeenkomstig het gewicht ervan.
Het resultaat van de behandeling van deze kwestie in het parlement is thans onder meer dat de B.V.D.-ambtenaren zich gesterkt kunnen voelen in het uitoefenen van hun illegale, oncontroleerbare praktijken. De volksvertegenwoordiging heeft immers het afluisteren publiekelijk aanvaard als een noodzakelijkheid? Zij was al doende niet van schijnheiligheid vrij te pleiten. Want wist eigenlijk niet iedereen al lang dat telefoons worden afgetapt? De zaak was alleen weer actueel geworden deels door berichten over kwalijke praktijken van oud-SS'ers in Duitsland, deels door in ons land opnieuw geuite vermoedens.
Overigens lag er in het debat een prachtige kans om eens zeer grondig de kwestie van het afluisteren van telefoons te