| |
| |
| |
A.L. Constandse
Kroniek van de buitenlandse politiek
Chinees-Russische broedertwist
In de afgelopen zomer kondigde zich met een dreigend gerucht een der belangrijkste conflicten aan uit de modernste geschiedenis. Het was niet overdreven te zeggen dat uit een zwaar bewolkte hemel niet slechts de donder, maar zelfs bliksemstralen een schijnbaar zonnig klimaat verstoorden. Russen en Amerikanen hadden een vergelijk bereikt inzake het staken van bovengrondse proeven met kernwapens. Zij namen zich voor, gezamenlijk kunstmanen in het luchtruim te zenden voor wetenschappelijke doeleinden. In de koude oorlog was stellig een zekere ontspanning ingetreden, die heilzaam geacht kon worden na de ernstige spanningen, die in het najaar van 1962 waren ontstaan door de Cubaanse kwestie. Doch daar kwamen de Chinese communisten met hun felle verwijten aan het adres van de Sowjetpremier Chroesjtsjow en met de proclamatie van hetgeen moeilijk anders kon worden opgevat dan als een breuk in de Chinees-Russische betrekkingen. Hoewel men nog niet onmiddellijk kon spreken van directe vijandschap tussen twee staten, en er in tachtig Chinese ondernemingen nog Russische deskundigen werkzaam waren, moest men toch erkennen dat Moskou en Peking genaderd waren tot aan de rand van een spectaculaire scheiding.
Indien men de gewisselde brieven en de wederzijds gelanceerde verwijten letterlijk zou nemen, dan moest men tot de conclusie komen, dat scherpe ideologische tegenstellingen zich hadden afgetekend, dat twee partijen, die stoelden op dezelfde wortel des geloofs, een schisma hadden veroorzaakt. Indien men een vergelijking wilde treffen met historische twisten tussen theologen en tekstverklaarders, dan zou men geneigd zijn Chroesjtsjow een protestantse ketter te noemen en Mao Tse-toeng de verdediger van een contrareformatie, die trouw wilde blijven aan het Leninisme. Maar men behoeft geen Marxist te zijn om te begrijpen, dat achter de ideologieën essentiële belangen in het spel waren, die minder onschuldig bleken dan de haarkloverij inzake hetgeen men moest verstaan onder ‘dictatuur van het proletariaat’ en ‘vredelievende coëxistentie’. In werkelijkheid had men te doen met een worsteling tussen twee grote mogendheden op het Euraziatische continent, die elkaar de leiding over het Aziatische communisme en toekomstige revoluties betwistten.
In welke positie verkeerde de Sowjet-Unie? Zij was bezig een sterke geïndustrialiseerde staat te worden met een steeds hoger levenspeil. In
| |
| |
het derde partijprogramma van oktober 1961 kon men alle hoog gestemde verwachtingen aantreffen voor de komende twintig jaar. Hoewel het met de agrarische produktie nog steeds niet naar wens ging, kon niet worden ontkend dat de groei van de grote nijverheid indrukwekkend was, en dat het tempo daarvan de toeneming van de Westelijke voortbrenging overtrof. De verrassende voorsprong op het terrein der raketten en bij de experimenten betreffende de ruimtevaart hadden onthuld, dat de Sowjet-Unie technisch en wetenschappelijk alle andere landen vooruit was op dit bijzondere gebied. Sinds 1960 leverden haar universiteiten elk jaar 50.000 ingenieurs af, tienmaal zoveel als Engeland, hoewel zij slechts viermaal zoveel inwoners had als Groot-Brittannië. Tot nu toe was deze ontwikkeling, die enorme investeringen had geëist, geforceerd ten koste van de consumptie. Maar weldra zou de mechanisering en automatisering haar vruchten afwerpen voor de verbetering der voeding, en een ruim aanbod van verbruiksartikelen mogelijk maken. Vandaar het utopia dat in het derde partijprogramma werd geschetst voor het jaar 1980. De collectieve leiding der Sowjet-Unie, gepresideerd en vertegenwoordigd door Chroesjtsjow, prees zichzelf gelukkig in staat te zijn te demonstreren hoe produktief het communistische systeem zou kunnen zijn. Vandaar dat zij in het bedoelde programma ook nadrukkelijk had onderstreept dat deze welvaart in het belang zou zijn van het communisme en van de internationale arbeidersklasse.
Toch werd dit schitterende toekomstbeeld overschaduwd door het spook van een derde wereldoorlog. Zonder twijfel zou een conflict, uitgevochten met kernwapens, niet veel laten voortbestaan van de basis dezer wellicht succesrijke economie. Men mocht zich dan vleien met de hoop dat het kapitalisme aan zulk een oorlog te gronde zou gaan, met het communisme zou het niet veel beter zijn gesteld. De twee grootste mogendheden, die over onvoorstelbare vernietigingsmogelijkheden beschikten, moesten dus trachten tot een draaglijke coëxistentie te komen. Dat wilde zeggen, dat een ‘communistische’ staat een modus vivendi behoorde te zoeken met een ‘imperialistische’ staat. Men kon daaruit moeilijk anders concluderen dan dat zulks waarschijnlijk een verloochening betekende van de wereldrevolutie. Deze zou immers de Verenigde Staten hebben moeten ondermijnen en tot machteloosheid behoren te verlammen. Volgens de Leninistische theorie heeft nog nimmer een heersende klasse vrijwillig en geweldloos afstand gedaan van haar macht. Een wereldrevolutie zou dus het gevaar verhogen van een Amerikaanse gewelddadige reactie, van een mentaliteit die moest berusten op het devies: ‘Liever oorlog dan ondergang’, zelfs indien zo'n oorlog weinig van een ondergang zou verschillen. Om daartegenover oorlog te vermijden, om het aanvaardbare samenleven van twee mogendheden te verwerkelijken, zou dus de Sowjet-Unie moeten afzien van
| |
| |
haar voorheen verkondigde roeping, dat zij in het leven moest blijven om de internationale omwenteling te bevorderen. Volgens het dogmatische Marxisme-Leninisme was Chroesjtsjow juist bezig de wereldrevolutie af te zweren, ten einde in het leven te kùnnen blijven.
De Sowjetrussische communisten hebben dit verwijt voorzien. En in hun derde partijprogramma hadden zij dus betoogd, dat coëxistentie geen neutraliteit betekende maar een wederzijds afzien van inmenging in een internationale ontwikkeling, die volgens de Marxisten nu eenmaal fataal tot het communisme moest leiden. Weliswaar zag Moskou ervan af, ‘de revolutie te exporteren’, maar zij zou ook de imperialisten verhinderen, hun contrarevolutie over de wereld te verbreiden. En men kon dus lezen: ‘Vreedzame coëxistentie is een basis voor nietgewelddadige concurrentie tussen socialisme en kapitalisme op internationaal niveau en zij komt neer op een bijzondere vorm van internationale klassenstrijd.’ In de polemiek met de Chinezen wees het Kremlin erop, dat in de periode van Russisch-Amerikaanse coëxistentie tientallen koloniën zich hadden ontvoogd, dat Algerije onafhankelijk was geworden en dat Cuba zijn revolutie had verwezenlijkt. En dat de Sowjet-partij alles had gedaan, om te voorkomen dat het imperialisme zulk een ontwikkeling had kunnen verhinderen, zonder dat het daarvoor nodig was geweest een derde wereldoorlog te ontketenen. Niet ontkend kon worden dat het Cubaanse regime was gered, al had dan Chroesjtsjow zijn raketten uit Cuba teruggetrokken, om een oorlog met Amerika te voorkomen. De vrees van de Verenigde Staten voor een conflict met kernwapens had ook de eisen van Kennedy gematigd.
De grote theoretische troef van de Russen was deze: doordat zij in ruime mate beschikten over raketten en kernwapens hadden zij de bewegingsvrijheid van ‘het imperialisme’ ernstig beperkt. Volgens Marx zou er oorlog zijn, zolang het kapitalisme bestond, en Lenin had verkondigd, dat oorlog onvermijdelijk was zolang het imperialisme nog niet was geliquideerd. Maar dit was verleden tijd, dank zij de macht van de Sowjet-Unie. In het reeds meer genoemde derde partijprogramma kon men lezen: ‘De Sowjet-partij gaat ervan uit dat in de wereld krachten zijn ontstaan en bezig zijn te groeien, die de wereldvrede kunnen behouden en versterken. Er ontstaan mogelijkheden voor principieel nieuwe betrekkingen tussen de staten.’ Weliswaar bleef ‘de enige bron van oorlogsgevaar het imperialisme’. Maar dit kon niet meer onbeperkt heersen, het moest van zijn kant ook een compromis sluiten met ‘de krachten der revolutie’, zonder dat het deze uiteindelijk zou kunnen bedwingen. Dit standpunt kon ook worden verdedigd met hoogstaande ethische beginselen. Reeds op 6 november 1957 had Chroesjtsjow in de Opperste Sowjet verklaard: ‘Hoewel wij communisten ervan overtuigd zijn dat het gevolg van een nieuwe oorlog, als de imperialisten die zouden ontketenen, de vernietiging zou zijn van het
| |
| |
kapitalistische systeem dat de oorlog zou hebben verwekt, en dat het socialistische stelsel zou zegevieren, wensen wij op deze wijze geen overwinning. Wij hebben nooit verlangd en zullen nooit onze doeleinden proberen te bereiken met zulke monsterachtige middelen, die onzedelijk zijn en onze communistische opvatting weerspreken.’
De theorie scheen te sluiten als een bus. Maar zij bracht een correctie op de leer van Lenin aan. Zij voldeed geheel aan de behoeften van het buitenlandse beleid der Sowjet-Unie. Nochtans kon ernstige twijfel worden geopperd ten aanzien van de orthodoxie van deze doctrine. En het waren de Chinese geestverwanten, die rondweg beweerden dat de leiders van het Kremlin zowel Lenin als de wereldrevolutie hadden verloochend, door de theorie van de ‘vredelievende coëxistentie’ te interpreteren zoals zij dat hadden gedaan. Want daardoor zou immers ook het voortbestaan van de Verenigde Staten worden verzekerd. Het samenleven van staten met verschillende regimes was aanvaardbaar, indien alleen op deze wijze een communistische mogendheid kon blijven voortbestaan, opdat zij haar plicht kon vervullen jegens het internationale proletariaat en de geknechte naties. Het was echter nooit de bedoeling van Lenin geweest, aldus een basis te scheppen voor een soort ‘leven en laten leven’.
Evenzeer als de Russische leer een rationalisatie was van ‘nationaal egoïsme’ (dit namelijk werd openlijk aan de Sowjet-Unie verweten) was natuurlijk ook de Chinese onbuigzaamheid een gevolg van de bijzondere positie waarin het rijk van Mao Tse-toeng verkeerde. De regering van Peking had nog in de verste verte niet de welstand kunnen verzekeren, die in de Sowjet-Unie was ontstaan. Haar gezag over de vele uiteenlopende gewesten van de Chinese republiek was ook nog lang niet zo stevig gevestigd als de autoriteit van het Kremlin over de volken der Sowjet-Unie. De Chinese revolutie was nog niet geëindigd, en dit was des te meer waar, omdat de contrarevolutionaire leider Tsjiang Kai-sjek zich nog handhaafde in een deel van het rijk, namelijk op Formosa. Hij kon dit doen met behulp van de Verenigde Staten, die dus van het standpunt van Peking uit de grootste contrarevolutionaire macht vertegenwoordigden op aarde. De Amerikanen beschikten over kernwapens. Zolang ook China deze niet bezat kon het geen bevredigende regeling afdwingen van de Verenigde Staten. Chroesjtsjow kon dan wel zeggen dat de Amerikanen de handen hadden afgehouden van Cuba uit vrees voor de vergeldende kracht van de Russische strijdmiddelen. Maar van Formosa hielden de imperialisten hun handen niet af. Want China had nu eenmaal geen kernwapens. De leiders te Moskou deden niets, om de Amerikanen te imponeren ten gunste van ‘de Chinese revolutie’, die immers volgens Mao nog niet was geëindigd. En met een ontstellende vinnigheid verweten zij in hun brief van 14 juni aan de Sowjet-Unie haar ‘grote-mogendheden-chauvinisme’.
| |
| |
Daaronder moet men verstaan ‘dat een socialistische staat slechts uitgaat van zijn eigen beperkte belangen en eenzijdig van andere broederlanden eist, dat deze zich voegen naar zijn behoeften’.
De achtergrond van deze twist bleek het feit te zijn, dat in 1959 de Sowjet-Unie aan de Chinezen had geweigerd hun de kennis en de technische middelen te verschaffen om zelf kernwapens te vervaardigen. Door de overeenkomst met Amerika inzake het staken van proefnemingen met zulke wapens liet het Kremlin duidelijk weten, dat het China de mogelijkheid wilde afsnijden via zulke experimenten een kernmogendheid te worden. Niet zonder listigheid werd door de Chinezen opgemerkt, dat de Russen betoogden, dat hun afschrikwekkende wapens een factor waren tot behoud van de vrede. De Chinezen waren even goede communisten. Waren zij dan niet gelijk aan hun Sowjetbroeders? Gold ook voor hen niet, dat zij met behulp van kernwapens de Amerikanen konden beletten, voort te gaan ‘agressie te plegen tegenover de Chinese volksrepubliek’?
Aan de brief van 14 juni waren twee Sowjetrussische en één Chinese verhandeling voorafgegaan. Maar op 14 juni formuleerden de leiders van Peking 25 stellingen, die vlijmscherp waren en in het vlees sneden van ‘de broeders van Moskou’. Moest het tweederde deel van de wereldbevolking, dat nog in kapitalistische verhoudingen leefde, nu de wereldrevolutie doorvoeren of niet? Zo ja, moest men dan voor die taak terugdeinzen uit vrees voor een oorlog met de Verenigde Staten? Als vreedzame coëxistentie het begin en einde moet worden van alle wijsheid, dan houdt men het imperialisme op de been, dan ook - en dat hebben Marx en Lenin geleerd - blijft het oorlogsgevaar in dezelfde mate bestaan, als wanneer men een frontaanval opent op ‘de grootste internationale vorm van uitbuiting’ en op ‘het bolwerk van het moderne kolonialisme’. Dus: ‘Indien men het lot der volkeren van alle landen toevertrouwt aan samenwerking met het Amerikaanse imperialisme, dan betekent dit de mensen om de tuin te leiden.’
De Russen krijgen dan een lesje in Marxisme-Leninisme over de houding jegens een oorlog. Niet zonder invloed van... Clausewitz wordt verklaard: ‘Voor Marxisten-Leninisten is de oorlog de voortzetting der politiek met andere middelen.’ Wie over oorlog in het algemeen spreekt is een burgerlijke pacifist. ‘Of men voor of tegen een oorlog is hangt af van de vraag, welk klassekarakter een oorlog heeft.’ Onmiskenbaar wil de Chinese leiding daarmee zeggen, dat een oorlog van China met Amerika een revolutionaire oorlog zou zijn. Zij wil zulk een conflict niet, maar zij gaat het ook niet principieel uit de weg.
In de genoemde brief nu komt een vrij duistere passage voor over bedreigde volken wier ‘nationaliteit, huidskleur en geografische ligging’ voor de Russen eigenlijk geen ernstige problemen meer zouden vormen. Maar de Russen hebben onmiddellijk begrepen, dat deze paragraaf
| |
| |
sloeg op de bijzondere positie van de naties van Azië, en dat het de bedoeling van Mao Tse-toeng was de Sowjet-Unie in tegenspraak te brengen tot de gekleurde volken van Azië. Precies een maand later beschuldigden zij er de Chinezen van, dat deze onder het mom van Leninisme een leer van rassendiscriminatie propageerden. En zij onthulden dat in het voorjaar van 1963 in Tanganjika een Afro-Aziatische conferentie had plaatsgevonden en dat de Chinese delegatie toen de afgevaardigden van de Sowjet-Unie had willen weren, omdat de Sowjet-Unie niet Aziatisch zou zijn. Een Chinese gedelegeerde had gezegd: ‘Blanken hebben hier niets te maken.’
Aldus zijn wij aangeland bij de eigenlijke kern van het conflict. De Chinezen beschuldigen er de Russen van dat zij als blanken met de Amerikanen samenzweren om de suprematie van het blanke ras te handhaven. De stormcentra der revolutie liggen in Azië, Afrika en Latijns-Amerika, zo heette het al in de Chinese brief van 14 juni, maar ‘zekere lieden willen de betekenis van deze gebieden voor de wereldrevolutie ontkennen. ... Hun doel is de heerschappij van de zogenaamd superieure naties over de andere te vereeuwigen.’
Men kon moeilijk aan de indruk ontkomen, dat aan de Sowjet-Unie het recht werd ontzegd, de leiding op te eisen over de communistische partijen in Azië, Afrika en Latijns-Amerika. En dat tegenover het ‘verburgerlijkte’ volk van de Sowjet-Unie de Chinezen zich opwierpen als de pleitbezorgers van de arme min of meer gekleurde volken. Dit verklaart waarom er de Russen zoveel aan gelegen was India steun te bieden en waarom Chroesjtsjow weigerde in het Indisch-Chinese grensgeschil de zijde te kiezen van de Chinezen. Wilde de Sowjet-Unie haar invloed in Azië handhaven, dan moest zij juist antikolonialistische Aziaten steunen, die ook tegen het gevaar van Chinese suprematie opponeerden.
De ‘ideologische twist’ bleek dus heel wat meer te zijn dan een ruzie tussen Leninistische schriftgeleerden. Men zou heel nuchter kunnen zeggen, dat het er weinig op aankomt, hoe een staat zich noemt: christelijk, mohammedaans, kapitalistisch of communistisch. Elke grote mogendheid probeert zich te handhaven of te beveiligen met middelen, die niets met ideologieën te maken hebben. Aan de andere kant is de ideologie een wapen, een politieke macht. Van zeer bijzondere betekenis is het, dat in dit geval een Aziatische mogendheid van de eerste orde, die naar ‘grootheid’ streeft, een prachtig instrument heeft gevonden in het Marxisme-Leninisme. Voor de zoveelste keer wordt het Westen met zijn eigen wapenen bestreden. Het heeft de theorie van de welstand, van het veilige leven, van de sociale zorg over de wereld verbreid. Het heeft de soevereiniteit der naties zelf tot een edel begrip verheven. Het heeft de wereld ‘vereuropeïseerd’. Het heeft het Marxisme voortgebracht, niet toevallig, maar als produkt van een Europese
| |
| |
filosofie en van een Europees humanisme. En het is merkwaardig maar logisch, dat nu een Europees communistisch bewind wordt uitgedaagd door een Aziatisch regime met dezelfde ideologie. Zoals Soekarno een produkt is van de Nederlandse cultuur, zo is Mao Tse-toeng de tovenaarsleerling van een Russisch-Europese ideologie. En evenals Kennedy wordt uitgedaagd door Fidel Castro, de leider van het meest veramerikaniseerde land van Latijns-Amerika, want dat is Cuba, zo wordt Chroesjtsjow geconfronteerd met de rebellie van een natie, die vereuropeïseerd is via de Sowjet-Unie. Het is een historisch gebeuren van de eerste orde.
Vandaar ook dat het zeer de vraag is, of in dit geval Chroesjtsjow - die zich zeer grote verdiensten heeft verworven voor de ontwikkeling van de Sowjet-Unie en die aanspraak mag maken op de dankbaarheid van de volkeren van zijn republiek - wel de ‘man der toekomst’ is voor het grootste, dat wil zeggen het gekleurde deel der wereldbevolking. Het is zeer wel denkbaar dat het Leninisme zal overgaan in andere handen en een wapen zal worden van Aziaten, Afrikanen, Indianen en negers, tegen de voorheen superieure blanken, dat wil ook zeggen: tegen de Sowjet-Unie.
|
|