De Gids. Jaargang 126(1963)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 43] [p. 43] J. Bernlef Gedichten Ik wind een springtouw uit je hart Ik wind een springtouw uit je hart en je danst jonger dan jong naar het duistere kruispunt waar je begon. Je leert praten zonder mijn mond je loopt zonder mijn handen en het gaat, goed. In hetzelfde jaar - dag - uur win jij met knikkeren, zit ik bij een sloot. Langzaam groeien wij groter naar school, dezelfde tafels dezelfde blinde atlas die wij betasten. En voor het eerst de huid van een ander droom ik, laat jij. Langs monden en handen, woorden en ogen van allerlei kleur en gedachte in water dat blauw is of groen is onder witte bergen en in steden vol schelen en taxi's zigzagt je hart met de lach van het toeval op mij af tot in dit moment, deze tedere klos die ik steeds weer verlies. [pagina 44] [p. 44] Winst in de woestijn En steeds weer moet ik het ongelofelijke leren een spiegelbeeld waarin ik leef de pool verandert uit liefde zijn lading De hitte van de huid ontwaakt in een woestijn alleen zijn - zwijgen - slapen zonder schaduw blijkt opeens uiterste copulatie te zijn Dit geluiddichte zand is de enige metafoor al zo versleten dat het haar voetstoots aanvaardt zonder dat ik bijgeluiden hoor Ik kan haar niets beloven want alles is te zien (niet achter heuvels het zachte gras - het eiland - de vrije woning) zij ziet meteen wat ik verdien Zand. En niet eens een schep voorhanden (ik wil alles voor je doen) er is geen keuze, er bestaan geen betere landen Zomin als er iets is waarmee je bent te vergelijken ‘als’ is in dit land steeds mis En dat is de winst uit dorst gewonnen ik zeg ik heb je lief en jij weet hij heeft het niet verzonnen. [pagina 45] [p. 45] Zelfportret de nacht is mijn broer niet de winter niet mijn vader maar of de zon mijn oom is de maan mijn tante? (ze zeggen het) mijn grootvader leeft ver achter de heuvels mijn grootvader is duivensmid en mijn grootmoeder slaapt zij slaapt in een stoel van zout op de bodem van de zee mijn zusje is verdwenen mijn moeder is doodgeboren mijn vader heeft een neus van goud en bezoekt mij iedere week. ik ben een rups in een veld van ijzeren halmen. ik houd mij doodstil dan zien ze mij niet. [pagina 46] [p. 46] Een dode hagedis Zijn dood een fraaie pose op de bodem van de put door het water nog vergroot: hij draagt op zijn rug liggend de pootjes omhooggetrokken zijn sierlijke autogram tot in de uithaal van zijn staart, zijn hoedje zijn paraplu zijn decent aan het oog onttrokken. Zo ontslaapt een heer een hagedis. Bijna dringt het tikken van mijn horloge door de roerloze waterspiegel. Vorige Volgende