| |
| |
| |
A.L. Constandse
Kroniek van de buitenlandse politiek
Het bedreigde Israël
Het begon in de maand juli van het vorige jaar, ergens in West-Duitsland, maar dat kon toen niemand weten. Een sportvliegtuigje stortte neer en daarbij kwam hertogin Helena van Mecklenburg om het leven, evenals de piloot, een ervaren Duitse oorlogsvlieger. Even duister als de oorzaak van het ongeval was daarna de houding van de echtgenoot der hertogin, de Egyptenaar Hassan Sajed Kamil. Hij liet niet slechts naarstig zoeken naar juwelen en geld, die in ruime mate in het toestel aanwezig hadden moeten zijn, maar ook naar documenten. Pas later bleek dat de heer Kamil niet de eerste de beste was. Hij bleek directeur te zijn van een Duits-Spaans-Zwitserse onderneming, de meco, waarvan de hoofdzetel in Zürich was gevestigd, en die zich in Egypte bezighield met het vervaardigen van straalvliegtuigen en raketten. Het lag voor de hand te vermoeden, dat het vliegtuig, waarin zijn vrouw had plaats genomen, niet per ongeluk was omlaag gestort, maar ten gevolge van sabotage of het toedienen aan de piloot van verdovende middelen. Het doel zou ook niet zijn geweest de hertogin te doen omkomen, maar haar echtgenoot, die evenwel de tocht niet meemaakte. Het gehele geval is door de Duitse politie met de grootste geheimzinnigheid behandeld, zozeer zelfs dat het onmogelijk was te controleren of de heer Kamil later toch nog het slachtoffer zou zijn geworden van een aanslag.
Er bestond in het begin van maart geen twijfel meer aan, dat de Israëlische geheime dienst poogde de leiders van de meco die in Egypte werkzaam waren, van het leven te beroven. Achtereenvolgens kwamen dienaangaande verscheidene feiten aan het licht. In november 1962 ontving dr. Pilz in Cairo een pakketje. Toen zijn secretaresse het opende ontplofte het, zodat zij ernstig werd gewond en onder andere een oog verloor. Uit München verdween Heinz Krug, ook een medewerker aan het Egyptische project, en men nam aan dat hij ontvoerd werd. Op dr. Kleinwächter, een van zijn collega's, werd een mislukte aanslag gepleegd. Toen sloeg, op 2 maart, de Zwitserse politie, blijkbaar goed ingelicht, toe. In Zürich vertoefde namelijk de dochter van een andere Duitse geleerde in Egyptische dienst, dr. Goercke. Met haar werd contact gezocht door de Israëliër Ben Gal en zijn medewerker, de Oostenrijker Otto Joklik, die overigens nog vrij kort geleden in dienst stond van de Egyptische spionage-organisatie, doch waarschijnlijk dubbel spel heeft gespeeld. De twee mannen drongen er bij mejuffrouw Heidi Goercke op aan, haar vader te overreden terug te keren naar Duitsland, omdat hij anders stellig op gewelddadige wijze
| |
| |
aan zijn eind zou komen. De jonge dame, die zich zelf ook bedreigd achtte, waarschuwde de Zwitserse politie, die Ben Gal en Joklik arresteerde toen zij een nader onderhoud met Heidi zouden hebben. Kort daarop publiceerde de Zwitserse regering een relaas van de activiteiten der twee verdachten.
In Israël ontstond beroering over de stappen van de Zwitserse regering en daarbij werd ook lucht gegeven aan de verontwaardiging over het feit dat de Duitse regering niet verhinderde dat haar burgers medewerkten aan projecten voor de Egyptische defensie. Kanselier Adenauer beloofde een onderzoek te zullen instellen, maar hij beschikte niet over wettelijke middelen om te voorkomen dat Duitsers in het buitenland wetenschappelijke arbeid verrichtten die betrekking had op het vervaardigen van straaljagers. Tegengesproken werd dat deze geleerden verstand hadden van kernenergie of dat zij zich zouden bezighouden met bacteriologische of chemische oorlogvoering. Hoogstens zou hun kennis kunnen dienen om raketten te vervaardigen. Weldra bleek namelijk dat men hier te doen had met een ploeg die in de Hitler-tijd in Peenemünde had geholpen om de vermaarde V-2 's te vervaardigen, en enkelen moesten hun domicilie nog in Oost-Duitsland hebben. Omtrent het aandeel van Duitse industriëlen in de meco en de Spaanse belangen daarbij (misschien ook in wezen wel Duitse) bleef natuurlijk grote onzekerheid bestaan. Van Israëlische zijde werd gemompeld, dat Duitse industrieën zich in Egypte zouden bezighouden met rakettenbouw en atomische experimenten van militaire aard. Omdat dit evenwel koren op de molen zou zijn van de Sowjet-Unie, werd zulks slechts gefluisterd. Bovendien paste deze aantijging niet geheel in het beeld dat men van Nasser had gevormd, namelijk dat van een verkapte dienaar van de Sowjet-wereld.
Er was echter een nog dwingender reden voor de Israëli's om niet te zeer tegen de Westduitse regering te keer te gaan. In Bonn was men uitermate verstoord over de actie van de Israëlische geheime dienst en over een rede van minister Golda Meir in het Israëlische parlement. Daarom zou Ben Goerion - volgens het Franse persbureau afp, een semi-officiële dienst - de leider van de spionage in het buitenland, Shine Beth, voorlopig hebben geschorst. Want Israël heeft de Duitse regering nodig. Deze heeft belangrijke hoeveelheden lichte wapens van Israëlische makelij aangekocht. Aangezien een nationale wapenindustrie slechts kan bestaan en zich alleen op moderne wijze kan ontwikkelen indien zij aan het buitenland levert, is er Israël alles aan gelegen zulke orders te behouden. Dan eindigen dit jaar de Duitse ‘herstelbetalingen’ of schadevergoedingen aan Israël, maar op een andere wijze van economische bijstand zou dit prijs stellen. Ten derde onderhoudt Israël goede economische en commerciële contacten met een aantal ‘zwarte’ Afrikaanse landen, en daarbij kan Duitse welwillend- | |
| |
heid van betekenis zijn. Ten slotte streeft de Joodse staat ernaar, voor een aantal van zijn produkten voorrechten te verkrijgen in de Europese Economische Gemeenschap. Zonder de medewerking van Duitsland zal het die niet verwerven.
Men vergete niet, dat Duitsland en Israël nog steeds geen diplomatieke betrekkingen onderhouden, en dat het Duitse bedrijfsleven sterk is geïnteresseerd bij de Arabische wereld. Voorheen konden de Israëli's rekenen op Frankrijk. Doch sinds dit streeft naar nauwe samenwerking met Marokko, Algerije en Tunesië is het huiverig geworden al te openlijk partij te kiezen voor Israël. Het levert daaraan nog wel wapens, maar die moeten nu betaald worden. (Wat dan weer mogelijk wordt doordat de Verenigde Staten aan Israël wel geen militaire, doch nog steeds financiële hulp verschaffen.) En gezien de koeler geworden Franse houding kan Israël zich niet veroorloven, de Duitsers al te ruw tegen de schenen te schoppen. Na de felle rede van Golda Meir op 20 maart beperkte het er zich toe, de staf te breken over ‘de internationale groep van deskundigen’ (Duitsers, Spanjaarden, Italianen, Zwitsers enzovoort) die bij de Egyptische bewapeningsindustrie zijn betrokken.
In de loop van april nam het luide gerucht over deze ‘affaire’ af. Doch hetgeen in het Naburige Oosten volgde was voor Israël niet minder onrustwekkend: de panarabische beweging kwam weer tot leven. Zij berust op een populair ideaal, namelijk op de wens alle Arabieren te verenigen in één federatieve staat. Nu neme men het woord ‘Arabier’ niet te nauw. Het duidt weinig meer aan dan iemand, die mohammedaan is en een Arabisch dialect spreekt, de taal dus van de oorspronkelijke veroveraars en verbreiders van de islam. Met ‘ras’ of ‘stam’, met etnische afkomst heeft de aanduiding niets te maken. In de strijd tegen de Turkse overheersing is het panarabisme gerijpt. Toen evenwel was het een leuze van de sjeiks en pasja's, de feodale meesters. Nadat bij de ondergang van het Turkse imperium (waartoe van de Arabische landen alleen Marokko nooit heeft behoord) vele Arabische staten ontstonden, doorkruiste het nationalisme de panarabische denkbeelden. De ‘elites’ in de nieuwe Arabische landen hadden een vaderland gekregen, met alle voordelen van dien. Niet slechts de feodale kasten, ook de militaire leiders en de nog kleine groep van kapitalisten gingen ertoe behoren. De voorstanders van een grote federatieve staat moest men sindsdien voornamelijk zoeken bij de vertegenwoordigers van de opstandige arme boeren en het proletariaat. Het panarabisme kreeg een sociaal-revolutionaire inhoud, reeds vóór de tweede wereldoorlog. Aanvankelijk waren de voorstanders ervan vatbaar voor marxistische denkbeelden; doch toen het marxisme meer en meer werd geïdentificeerd met Sowjetrussische expansiedrang keerden de meeste panarabisten zich van het communisme af. Uit hun milieus werd bij voorbeeld
| |
| |
de Baath-partij gevormd, sterk in Syrië (dat aanvankelijk de meeste communisten had geherbergd), maar met vertakkingen in alle landen van het Nabije Oosten. Haar leuze was: eenheid, vrijheid, socialisme. Dit socialisme geleek uiteindelijk meer op dat van de Westeuropese sociaal-democraten dan op het ideaal der dictatoriale communisten. In feodale maatschappijvormen evenwel heeft ook dit een revolutionair karakter.
De Arabische wereld vertoonde nu alle stadia van ontwikkeling tegelijk (feodalisme, kapitalisme, socialistische experimenten) en allerlei stromingen, die soms samenvloeiden, soms op elkaar botsten, maar een chaotisch beeld verwekten. De militaire leiders kregen de gelegenheid een steeds beslissender rol te vervullen. Zij leidden staatsgrepen en revoluties, waarvan de achtergronden duister waren, en konden zich daarna ontpoppen als conservatieve dictators. Men kon vele vergelijkingen treffen met de Franse revolutie: tronen vielen, vorsten werden vermoord, arme massa's die ten tonele waren verschenen werden weer teruggedrongen, jakobijnen en kleine Napoleons verrezen, internationale bewegingen werden in nationale banen geleid. Een figuur als Nasser werd het symbool van een zekere synthese tussen kapitalisme en socialisme, Egyptisch nationalisme en panarabisme. Zijn vriendschap met president Tito van Joegoslavië deed hem overhellen tot de opvatting, dat hij zich een toekomst kon verzekeren door de vertegenwoordiger te blijven van de sociaal-revolutionaire tendensen in het Naburige Oosten en van het vormen van een federatie ‘van de Atlantische Oceaan tot aan de Perzische Golf’. Wat tegen hem pleitte was dat hij zelf de erkende leider wenste te worden van een groot Arabisch rijk, en dat hij als Egyptenaar niet kon nalaten, daarbij aan zijn volkrijke vaderland een eerste plaats te verzekeren.
Van de landen die in aanmerking kwamen om met Egypte een federatief verband te vormen, moest men Saoedi Arabië en Jordanië in het Nabije Oosten, en Tunesië, Algerije en Marokko in de Maghreb (het Westen) voorlopig uitsluiten. De Maghreb had onder Franse invloed een eigen ontwikkeling ondergaan, zij was wezenlijk... te westelijk. Er is nu wel sprake van de vorming van een gemeenschappelijke markt van de Verenigde Arabische Republiek, Algerije, Marokko, Ghana, Guinea en Mali, maar dit idealistische plan van de ‘groep van Casablanca’ heeft niets te maken met het panarabisme en zal als zovele andere projecten wel nooit worden uitgevoerd. Wat Saoedi Arabië en Jordanië aangaat, zij zijn absolutistische vorstendommen met een zeer bijzondere positie. De Saoediërs, nauw gebonden aan de Amerikaanse oliemaatschappij Aramco en onvoorstelbaar rijk door de royalty's, kunnen van fusies of federaties alleen slechter worden. En de koning van Jordanië weet dat zijn kunstmatige woestijnstaat, die leeft van Anglo-Amerikaanse subsidies, snel zou ondergaan in een panarabische
| |
| |
federatie. Om niet te spreken van de waarschijnlijkheid, dat Israël dit koninkrijk zou bezetten zodra het een aanvals- en uitvalspost zou dreigen te worden voor de verenigde Arabieren. Zolang een Verenigde Arabische Republiek er niet zeker van meent te zijn Israël te kunnen overwinnen, zal zij van Jordanië de handen wel afhouden. Wat Libanon aangaat, ook dit neemt een bijzondere plaats in als internationaal toeristenoord, handelsknooppunt en financieel centrum, een soort Zwitserland, dat echter uiteindelijk wel bij het geheel ingevoegd zal worden.
Er bleven (als men ook het zwakke Libye uitschakelt en de ‘gemengde’ Soedan) drie landen, waarmee de Egyptenaren eventueel onmiddellijk zaken konden doen: Syrië, Irak en Jemen. Syrië sloot zich in februari 1958 inderdaad bij Egypte aan om de eerste Verenigde Arabische Republiek te vormen. Het prestige van Nasser was toen - na de Suez-crisis - hoog gestegen en in Damaskus had de Baath een beslissende invloed verkregen. Zij vreesde zowel een staatsgreep van de communisten als een inlijving door Irak, waar de dynastie droomde van ‘het grote Syrië’, dat zou reiken van de Middellandse Zee tot de Perzische Golf. Zij zocht dus steun bij generaal Nasser. In de zomer van dat jaar 1958 vond in Irak de revolutie plaats, waardoor de dynastie werd geliquideerd, en Kassem aan de macht kwam. Er bestond toen een zwakke hoop dat ook Irak zich bij de var zou aansluiten; maar dat bleek weldra een illusie. Kassem verbood de panarabische beweging en aanvaardde daartoe zelfs de steun van de communisten. Het was duidelijk dat het potentieel rijke Irak (olie en water!) niet bereid was zijn lot te delen met het arme en overbevolkte Egypte. De var bleef dus beperkt tot twee ‘provincies’, Syrië en Egypte. Dit duurde echter slechts tot september 1961. Een militaire ‘coup’ van Syrische nationalisten leidde in Damaskus tot afscheiding van de var. Waardoor? Wel, het Syrische nationalisme was toch te sterk gebleken, de Syrische ‘bourgeoisie’ had van de fusie te veel geleden, de Baath had in de var (waar slechts één ‘Arabische socialistische unie’ mocht bestaan) te weinig betekend. Sinds 1961 was er weinig reden te hopen op een spoedige ‘relance’ van het panarabisme.
Deze herleving kwam echter sneller dan men had verwacht. Op 8 februari van dit jaar viel in Bagdad het regime van Kassem, een maand later in Damaskus de regering van Syrië. De nieuwe leiders verklaarden zich voor verwezenlijking van het panarabische ideaal. En reeds op 14 april kon men vernemen dat onderhandelingen in Cairo hadden geleid tot principiële overeenstemming inzake de vorming van een nieuwe var. Daartoe zou, zo meende men, ook Jemen gaan behoren. Daar was immers de dynastie afgezet en het nieuwe regime had zich kunnen handhaven met behulp van Egyptische troepen.
Deze snelle ommekeer, die in Israël achterdocht en angst verwekte,
| |
| |
was niet gemakkelijk te verklaren en er bestond onmiddellijk twijfel aan de duurzaamheid van de ontworpen federatie. In Afrika en Azië zijn al zoveel statenbonden en gemeenschappen ontworpen en nooit tot blijvend leven gewekt, dat er alle reden was ook ditmaal skeptisch te blijven. Volgens berichten uit Cairo behoorde tot de grootste skeptici niemand minder dan president Nasser. Want het ligt voor de hand, dat elk nieuw regime dat de volksgunst behoeft, zich voor het panarabische ideaal verklaart. Het sociaal-revolutionaire element daarin moet een alternatief bieden voor het communisme. In Syrië was de communistische partij al in 1958 ontbonden en verboden, maar sociale ontevredenheid was daarmee natuurlijk niet verdwenen en zo bleef het gevaar bestaan dat de communisten toch nog weer in getal zouden groeien. In Irak was dat geschied, en Kassem had zich van hen bediend om de vrienden van Nasser schaakmat te zetten. De omwenteling van februari 1962 had de communisten weer uitgeschakeld, en de nieuwe regering had de naam gekregen fel anti-bolsjewistisch te zijn. Het was onmogelijk de ware gezindheid van de nieuwe leiders en militaire bevelhebbers in Damaskus en Bagdad te omschrijven. Om de sympathie van de massa's te verwerven hieven zij echter panarabische leuzen aan en spraken zij van een federale staat, zelfs van sociale omwentelingen. De betekenis daarvan kon niemand peilen.
Nuchtere feiten evenwel versterkten het wantrouwen. In Damaskus waren de Baath-socialisten weer iets gaan betekenen en men moest aannemen dat zij niet opnieuw wilden ondergaan in de socialistische unie, die als enige politieke beweging in de var zou zijn toegelaten. Hoewel Nasser deze unie niet ziet als een partij, maar als een centrum van vele volksorganisaties (zo iets als de Socialistische Alliantie in Joegoslavië), zou zij toch door Egyptische Nasseristen worden overheerst. Om dit te voorkomen wilden de Syriërs dat er meer sprake zou zijn van een statenbond dan van een bondsstaat, ook al gaf men het voornemen te kennen één leger te vormen en één ministerie van Buitenlandse Zaken. Ten slotte moest de grondwet nog ontworpen worden. Het besluit van 14 april was wel een morele overwinning voor Nasser, een versterking van zijn prestige, of liever van het gezag der idealen die hij officieel was blijven dienen. Hem aan het hoofd te plaatsen van een nieuwe var, die uit drie provincies zou bestaan, was evenwel nog iets anders. En zouden in Irak de olierijkdommen niet moeten dienen om allereerst het lot te verbeteren van de Egyptische menigten, die twee derden uitmaken van de veertig miljoen inwoners der drie landen, in plaats van te worden aangewend ten bate der Irakse massa's?
Van het oogpunt uit der internationale politiek doen zich evenveel vragen voor. De regimes in Damaskus en Bagdad zijn stellig meer gekant tegen contacten met de Sowjet-Unie dan de regering van Nasser. Deze ontvangt nog steeds op gunstige financiële voorwaarden wapens
| |
| |
uit de Sowjet-Unie, en een Russische combinatie bouwt de nieuwe Nijldam. Egypte onderhoudt weliswaar ook goede betrekkingen met Westeuropese, vooral Duitse concerns, en het hoopt dat enkele daarvan de produktie van straalvliegtuigen en raketten mogelijk zullen maken. Maar als een goed neutralist zit Nasser ‘op de wip’. Hij moet rekening houden met de mogelijkheid dat de Verenigde Staten weer wapens gaan leveren aan Israël, ‘om het machtsevenwicht in het Nabije Oosten te handhaven’, zoals het in Washington is uitgedrukt toen daar in april de Israëlische vice-minister van Defensie Simon Peres op bezoek was. De drie landen die de var moeten vormen, kunnen gemakkelijk spreken van één gemeenschappelijke buitenlandse politiek. Maar de Syrische leiders zijn banger van Russische invloed dan Nasser dat op het ogenblik is, en Irak kan voor zijn olie slechts een behoorlijke markt vinden in samenwerking met de Anglo-Amerikaanse petroleummaatschappijen.
Erkend moet echter worden dat zij één beginsel gemeen hebben: het streven naar de boycot en uitsluiting van Israël, totdat de tijd komt dat de Arabische wereld zich sterk genoeg acht om Israël als zelfstandige staat te vernietigen. Bondgenootschappen met dat doel zijn in de ganse Arabische wereld populair. Geen Arabier onderschat de kracht van het Israëlische leger. Het is zelfs mogelijk dat dit binnen afzienbare tijd over kernwapens uit eigen ondernemingen zal beschikken. De enige staat die daartegenover een militair tegenwicht en mogelijk overwicht kan leveren, is Egypte. Daardoor bekleedt het toch een hoge plaats en is het een kristallisatiepunt in de Arabische wereld. Bezien van het Joodse Jeruzalem is de medewerking van Duitse geleerden aan de Egyptische bewapening daarom eeen dreigend gevaar, meer nog dan het panarabische streven. Een modern Egypte dat sterker zou worden dan Israël, zou wel eens heel de Arabische wereld om zich heen kunnen verzamelen om de Israëlische doorn uit het Arabische vlees te snijden. In dat geval zou Nasser de Bismarck kunnen worden die een eenheidsrijk kan stichten in de hoofdstad van een verslagen staat, in dit geval in het oude Jeruzalem. Om dit te voorkomen trachten de Israëlische geheime dienst en diplomatie de Egyptische wapenindustrie af te snijden van de bronnen der kennis. |
|