De Gids. Jaargang 126(1963)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 389] [p. 389] Willem van Toorn School Nissen vol nacht in de gang. Mist op de trappen. Een schrift bladert open en dicht. Aquarium. De vis hangt over naar één kant, stikkend in groen licht. Landkaart. Water en land zijn verloren in wit. Hier in de galmlokalen zitten spichtig achter elkaar onze hooggeachte dorpsdoden, handen samen, knikkende ja en amen: een tot kiststof vergane dode dame met akte rijst op en roept de namen. Opgelet. Niet spreken voor men is aangewezen. Vraag 1. Hoe geurden lichamen in zomergras op aarde? Naar liefde. Dus opgeschreven: kriebelend iets, dat hevig aan spindraden van schaamte wiebelt in het geraamte. [pagina 390] [p. 390] 2. Waren toen ooggaten nog niet blind van aarde, druipsel en bederfwater? (O en de warmte van tranen) Stil. Laat ons niet afdwalen. 3. Rest de meest voorname vraag: Als men samen- voegen kon zoveel cellen, voldoende verdriet en vellen, waters genoeg en haar, kortom, een kant en klaar lichaam kon samenstellen, waarom kan men dan daar zich niet zelf in weven en bij hen die leven liggen, al is het maar even? Klokslag. In orde verlaten wij nu elkaar. Men late de levenden doodstil slapen. Zij komen later. Wacht maar op hen. Rust zacht. Vorige Volgende