| |
| |
| |
Nieuwe boeken
Hella S. Haasse, De meermin. Roman. - Em. Querido's Uitgeverij N.V., Amsterdam, 1962. 176 blz.
Hella Haasse beperkt zich allerminst tot het conterfeiten van binnenhuisjes. Men late zich dan ook niet door de schijn bedriegen door De meermin te zien als een familieroman in de trant van die van mevrouw Boudier-Bakker, al gaat het uiterlijk wel degelijk om het wel en wee van drie generaties, die gezamenlijk in een deftig grachtehuis wonen. Beneden de oude advocaat in ruste met vrouw, boven de zoon mr. Doornstam met zijn echtgenote Sera, dichteres van een epos De duiker, dat eenzelfde problematiek behandelt als waaraan het boek waarin het beschreven staat, is gewijd. De meermin reikt verder dan dat het de spanningen verhaalt, die er tussen grootouders, kinderen en kleinkinderen heersen. De dag hier beschreven met vele flashbacks en monologues intérieurs begint ermee dat het gevelbeeld, een meermin voorstellend, van het huis waait. Uit beschrijvingen blijkt dat met deze meermin Sera gesymboliseerd is. Deze toeft als dichteres graag in de diepte en is onaangepast aan de oppervlakte. Verder lezend leert men dat alle mensen eigenlijk meerminnen zijn. Ieder individu is geplaatst in een maatschappij, die van hem een oppervlakte-leven eist dat niet klopt met zijn diepere driften. Het boek heeft echter nòg een kernsymbool. De liefst passief drijvende hoofdpersoon heeft als tegenfiguur mr. Hazekamp, leider van het advocatenkantoor van Sera's man en vroeger hoofd van de verzetsgroep waarin Sera tijdens de oorlog werkte. Hij is anti-ethicus, speler mèt en niet dupe vàn het leven, een cynicus, die wellust put uit het besef van ondergang van de moderne wereld, die slechts één zwak bezit, waardoor hij zijn eigen principes ondermijnt: zijn deernis met de verdrukten. Deze figuur vol tegenstrijdigheden houdt ervan een regel van Valéry te citeren, waarin de tweede kern van het boek is vervat: ‘Op de bodem van de tijd liggen als gezonken schepen talrijke culturen bij wie
zich nu ook weldra de westerse cultuur zal voegen.’
Volgens de schrijfster is het symptoom van de decadentie van onze cultuur de gespletenheid, waarop het meerminnensymbool slaat. Dit feit roept schuldgevoelens op. In haar roman tracht de auteur te bewijzen dat alle mensen met elkaar verbonden zijn door schuld. Er is als het ware onder het leven een netwerk van wortels, die met elkaar in verbinding staan en waarbij ieder mens is aangesloten.
Om deze stelling te staven heeft Hella Haasse een thriller-achtig verhaal verzonnen, een skelet, dat opgegraven wordt in een villatuin. Het blijkt nu dat de meeste figuren uit het boek direct of indirect met
| |
| |
de moord die hier aan het licht komt, te maken hebben. In wijdere cirkels daaromheen leven mensen, die in hun gedrag de kenmerken vertonen van de gespletenheid van ons aller bestaan. Experimentele dichters, nihilistische artiesten, politieke ordeverstoorders, opruiers. Het verschijnsel komt tot uiting in de grote zedeloosheid, in zelfvernietigingstendensen. Elders draagt men oogkleppen en klampt zich vast aan het fetisjisme van het verleden. Er is maar één eigenschap die al deze mensen gemeen hebben: zonder uitzondering is men ongelukkig.
Het spreekt vanzelf dat er een groot intellect nodig was om dit panorama van het leven te ontvouwen. Er is ook een niet geringe fantasie aan het werk geweest om de ingewikkelde intrige te ontwerpen en een bovenmaats vakmanschap om deze constructie waar te maken. Er blijkt uit het boek voorts een enorme eruditie. De meermin is in opzet een grandioos boek, slechts door een genie tot een goed einde te brengen.
Hoewel Hella Haasse een boeiend werk heeft geleverd, houdt men de indruk dat de weelderige gedachtenspinsels hier geproduceerd worden door een nog niet tot op de kern geraakt mens. Dit is moeilijk te bewijzen, omdat het boek, een tulband met meer krenten dan deeg, zo vol zit met situaties die op het omgekeerde schijnen te duiden. Uit alles blijkt dat Hella Haasse zoveel weet heeft van wat er op de wereld te koop is. Ze kent de attributen zo goed die in de verschillende levensgebieden thuishoren, de stijl van omgang, het gedrag, het jargon (al zijn dialogen niet haar sterkste kant). Maar ergens mankeert iets aan de opgesomde feiten; ze lijken eerder genoteerd dan doorleefd; iets wat mee hoorde te trillen is stom gebleven; er ontbreekt, ondanks de juiste aankleding, sfeer. De vrouwelijke hoofdpersoon zou men op straat niet herkennen als een Sera Doornstam. En toch zijn de overpeinzingen van deze dichteres helder en boeiend, ze doen aan als interessante essays. De meeste figuren blijven met uiterst waardevolle inhoud gevulde abstracties. De inhoud vloeit over de omtrekken heen zoals bij slordig gedrukte prenten.
Ook de symboliek blijkt bij nader onderzoek niet helemaal nauwkeurig. De meermin valt in gruizels. Sera, de meermin, wordtgedurende de beschreven dag wel door elkaar geschud maar ze is op het eind allesbehalve vernietigd. Er hebben grens-overschrijdingen ook in de symbolenstelsels plaats. Het begrip meermin dekt een existentiële waarheid: dat de mens zich bevindt op het kruispunt tussen natuur en samenleving hoort tot zijn wezen en is niet van cultuurvermoeienis afhankelijk. De ondergang van de westerse cultuur is, zo zij bestaat, een verschijnsel van geheel andere orde. Wanneer tegen het einde van het boek een brand in een krotterig woonbootje beschreven wordt, waarbij kinderen omkomen, wordt ons door deze apotheose wel duidelijk dat de schrijfster veel waarde hecht aan de maatschappelijke woe- | |
| |
lingen in haar boek, de lezer echter verwondert zich over dit afbuigen van de gedachtenstroom. Waarom, denkt hij voorts, heeft de auteur dan maar niet de kans aangegrepen een van haar hoofdfiguren, Roduman, tot zijn bestemming te brengen? Als het hotel, dat zoveel leed berokkent aan kleine ondernemers, door deze nihilist was aangestoken, was een lijn doorgetrokken die nu in het niet verdwijnt.
Dit uit de hand lopen van een idee heeft zijn parallel in de beschrijving van sommige figuren, die hier en daar op een verheven wijze vaag blijven, zoals het geval is met de jonge mr. Doornstam. Het eindresultaat is dat de lezer in een niemandsland verzeild geraakt, tussen grote bewondering vooral voor de lyrisch getinte monologues intérieurs en bevreemding. Gevolg vermoedelijk van het feit dat een opzet, slechts door een genie tot een goed einde te brengen, door een respectabel talent werd aangepakt.
jeanne van schaik - willing
| |
China tussen eergisteren en overmorgen. Uitgegeven voor het China Studie Comité. Onder redactie van prof. dr. W.F. Wertheim [en] prof. dr. E. Zürcher. - N.V. Uitgeverij W. van Hoeve, 's-Gravenhage, 1963 [1962]. 196 blz.
China, een land met 700 miljoen inwoners, met zijn zeer intelligent en artistiek volk, met achter zich een cultuurgeschiedenis van hoog gehalte, met zijn rijkdom aan mensenkracht en bodemschatten, is ontwaakt uit zijn eeuwenlange lethargie. Wij zullen er in toenemende mate rekening mee moeten houden. Nog altijd hangt er over dat onmetelijk uitgestrekte rijk een waas van geheimzinnigheid, tenminste in Westerse ogen; toch moet mij van het hart - na zes jaren in het Chinese binnenland - dat wij Nederlanders in vele opzichten echte (water-) chinezen zijn en dat de Chinese psyche wonderlijk veel overeenkomt met de Hollandse. Zeker wat Noord-China betreft ‘liggen’ we elkaar uitmuntend.
Er is nu een klein boek verschenen, dat binnen beknopt bestek een zeer grote hoeveelheid interessante wetenswaardigheden over China bevat, en door de wijze van samenstelling en de zeer deskundige wijze van behandeling, goud waard is. Het werd uitgegeven voor het China Studie Comité, waarvan prof. dr. B. Landheer voorzitter is, en het bestaat uit een reeks korte monografieën over diverse onderwerpen. Prof. dr. A.F.P. Hulsewé geeft een kort, maar scherp omlijnd en zeer verhelderend beeld van de Chinese geschiedenis, met name het oude China. Prof. dr. E. Zürcher behandelt dan het nieuwe China van de twintigste eeuw, dat in overzichtelijke, maar tevens grondige lijnen wordt geschetst; terecht onthoudt de schrijver zich van voorspellingen voor de toekomst. Het hoofdstuk over de archeologie van drs. J. Fontein is
| |
| |
belangrijk, omdat het zoveel nieuwe gegevens bevat. Werd China eeuwenlang geplunderd door curiojagers en antiquairs, zowel Chinezen als buitenlanders, in de laatste tijd is aan deze vervreemding een eind gemaakt en worden systematische opgravingen verricht, zodat veel wat tot dusver in boeken stond, herzien kon worden. Etnologen en archeologen zullen dit korte overzicht zeker waarderen. Prof. dr. W.F. Wertheim bespreekt de bevolkingstoewas, geboorte en sterfte en de factoren die zich daarbij laten gelden. Ten nauwste daarmee samenhangend is de economie van China, waarover prof. dr. W. Brand een helder en de kernpunten rakend overzicht schreef. Voor ons waterbouwers is wat ir. H.J. Schoemaker over het waterbeheer vertelt, niet minder belangwekkend.
Prof. dr. E. Zürcher geeft vervolgens een inzicht in de eigenaardigheden van taal en schrift, dat wel wat te beknopt is naar mijn zin. Drs. D.R. Jonker behandelt de hoogtepunten der Chinese letterkunde; het is een hoofdstuk dat ik velen ter lezing zou willen aanbevelen. Allereerst alle would-be vertalers van Chinese poëzie, die zelden of nooit teruggaan op de oertekst of op betrouwbare vertalingen van sinologen, maar - in ons land - de herscheppingen van Bethge en anderen nadichten, of hun ‘herschepping’ ontlenen aan vertalingen uit de derde of vierde hand. Dan: alle journalisten en radiosprekers, die almaar weer ta-o en la-o blijven zeggen, in plaats van de Chinese klank lau. Ma-o-tsee is Mau-tz', en La-o-tsee is Lau-tz'. Deze absurdeuitspraken zijn veroorzaakt door het feit, dat de Chinese klanken in verschillende talen verschillend zijn gefonetiseerd. De klank lau wordt in het Engels vertolkt met lao; tsjin wordt in het Engels: chin en in het Frans tchin. Het is prettig, dat in dit boek de Nederlandse fonetiek is gehandhaafd; maar het is jammer, dat het voortreffelijke artikel van dr. Kwee Swan over godsdienst en ideologie in dit opzicht op twee benen loopt. Zo iets brengt verwarring. Het zou misschien goed geweest zijn te vermelden, dat tjen (hemel) en sjang-ti (hierboven; dat wil zeggen de keizer hierboven) meer een mythologisch begrip inhouden dan een religieus beeld. Voor de Chinees immers is de wereld der doden het spiegelbeeld van deze wereld, waarin ieder weer zijn eigen beroep uitoefent. De aardse heerser was de keizer; sjangti was dus de keizer hierboven. Ook had wat meer aandacht besteed kunnen worden aan het feit, dat de leer van Lau-tz' een abstracte mystiek is (ik heb het in het Tijdschrift voor Wijsbegeerte van 1927 vergeleken met een oer-Hegelianisme) met alle psychologische kenmerken daarvan. Het is overigens merkwaardig, dat ethiek (Confucius), mystiek (Lau-tz') en polytheïstische tendensen nimmer tot
één religie zijn vervloeid, maar afzonderlijk zijn blijven bestaan. Naast het ingevoerde boeddhisme. Misschien was hieraan ook de grote onderlinge verdraagzaamheid te danken; men vindt zelfs Boeddha, Confucius en Lau-tz' samen bijeen in één en dezelfde tempel.
| |
| |
De beeldende kunst wordt daarna besproken door drs. Gan Tjiang-tek, en hij voegt bij zijn goed overzichtelijk verslag een mooie paardentekening van Tsjau Meng-foe (13de eeuw). Toch is het onderwerp door dr. Gan geenszins uitgeput en ik zou elke lezer dan ook willen raden, Aage Marcus' De blauwe draak te lezen.
Prof. mr. M.H. van der Valk geeft dan een overzicht van het familieen erfrecht in communistisch China. Misschien zou dit artikel, dat natuurlijk weer even voortreffelijk en deskundig is als de overige bijdragen, aangevuld kunnen worden met de korte geschiedenis van de rechtsen familievraagstukken in het oude China. Ook de emancipatie der Chinese vrouwen vindt een uitvoerige bespreking in het hoofdstuk van de hand van mevr. dr. E.E. van Tricht-Keesing. Wat mevr. F. Thung-Macdonald over mensen in China te vertellen heeft, is naar mijn gevoelen te oppervlakkig en min of meer eenzijdig; er spreekt geen diepe vertrouwdheid uit met de Chinese mens van alle eeuwen, die alleen door een zeer lang verblijf in China (oud en nieuw) kan worden verworven.
Ten slotte geeft prof. mr. B.V.A. Röling een beschouwing over China en de Wereld. Ik kan mij volkomen aansluiten bij zijn slotbetoog als hij zegt: ‘Slechts algemene, China insluitende, ontwapening kan de spreiding van de atoomwapens verhinderen en kan de waanzinnige wapenwedloop tot staan brengen. Maar om China er toe te brengen om zich mede te binden in een ontwapeningsovereenkomst moet het allereerst toegelaten worden tot de V.N. De algemene ontwapening bepleiten zoals Kennedy deed in zijn grote rede voor de Algemene Vergadering op 25 sept. 1961 en tegelijkertijd verhinderen dat China zijn plaats inneemt in de V.N., is simpelweg een tegenstrijdigheid.’
Inderdaad, maar dit is niet de eerste fout; díe werd begaan, toen men een der Chinese vechtgeneraals handhaafde en steunde, en het land, waar een revolutie even onvermijdelijk was als de Franse van 1792, negeerde; het viel de Sovjetrepubliek gemakkelijk, het daardoor ontstane vacuüm binnen te stappen.
U ziet, wie dit boek leest, gaat onwillekeurig zelf ‘meedoen’. Het is een kleine schatkamer van deskundig verantwoorde wetenswaardigheden, die iedereen in onze dagen toch zeker wel mag kennen. De gewone lezer is nu in staat, zich eindelijk eens een helder en boeiend beeld te vormen van China, zoals het was en zoals het is. Hoe het worden zal is nog een open vraag. Maar dat de toekomst van China ook met ons te maken heeft, staat vast.
johan w. schotman
|
|