| |
| |
| |
A.L. Constandse
Kroniek van de buitenlandse politiek
Rebellie der Ruhr-industrie
Op 18 maart vond in de Westduitse Bondsdag een stemming plaats die bewees - voor de tweede maal - hoevele verschillen er bestaan tussen de twee regeringspartijen, die van de christen-democraten en van de vrije democraten. De aanleiding tot de manifestatie der tegenstelling was het probleem van de handel met de Sowjet-Unie. De Duitse industrie had daarmee een aanzienlijke order afgesloten voor de levering van 163.000 ton buizen, bestemd voor olieleidingen. Nadat in oktober de contracten waren getekend, kwam - zo heette het - het opperbevel van de navo tussenbeide en verklaarde, dat het hier ging om een produkt dat strategisch van grote betekenis was. De permanente raad van de navo deelde deze mening. Op 19 december liet de Bondsregering weten dat de order moest worden geannuleerd. Doch de ministers van de vrije democraten deelden daarbij mede, dat hun partij het daarmee niet eens was. Indien het moest aankomen op een stemming in het parlement, zouden de zogenaamd liberale afgevaardigden zich scheiden van de christen-democraten. Intussen was gebleken dat ook de socialisten tegen het annuleren van de order waren, zodat er een liberaalsocialistische ‘samenzwering’ tegen de partij van Adenauer in de maak was. Deze combinatie zou de christen-democraten overstemmen. Kanselier Adenauer, zijn plaatsvervanger Erhard en de minister van Buitenlandse Zaken Schröder lieten niets na, de vrije democraten te bewerken. Zonder succes overigens. De ‘liberale’ partij is de meest rechtstreekse vertegenwoordigster van de Ruhr-industrie en deze wees erop, dat volgens haar de strategische betekenis van de leverantie niet groter of kleiner was dan die van elke levering van materiaal aan de Sowjet-Unie. Bovendien zouden volgens haar de Britse, Japanse en Zweedse industrie al op de loer liggen, om de Sowjet-order wel te mogen uitvoeren. Sinds jaren verschaft het Ruhrgebied aan de communistische staten waardevolle
produkten en machines. Een van de meest opzienbarende voorbeelden daarvan was de bouw van drie chemische fabrieken in de Sowjet-Unie door de firma Krupp. Maar geruisloos geschiedt er veel meer op dit terrein. Niet voor niets is de Westduitse nijverheid altijd krachtig vertegenwoordigd op de Leipziger Messe. Vanwaar dan plotseling dit verbod?
Binnen drie maanden na de negatieve beslissing van de Duitse regering moest de Bondsdag daarover zijn oordeel vellen, wilde hij dit besluit ongedaan maken. Adenauer poogde zo lang te onderhandelen, totdat die termijn verstreken zou zijn. Dit gelukte hem echter niet en
| |
| |
hij moest er zelfs zijn vakantie in Italië voor onderbreken, om te proberen het ergste te voorkomen. Het gevaar was dreigend: vrije democraten en socialisten zouden samen de christen-democraten een nederlaag bezorgen. Toen betoogde minister Schroder, dat de Bondsdag eigenlijk helemaal niet het recht had, zich over zulk een kwestie van buitenlands beleid uit te spreken. Dit recht kwam toe aan de Bondsraad, die te vergelijken valt met de Amerikaanse senaat, orgaan van de ‘Länder’, die de bondsstaat samenstellen. Aldus was het morele motief gevonden, om de Bondsdag buitenspel te zetten. Op de laatste dag dat hij tussenbeide had kunnen komen (18 maart) werd hij verlamd. De fractie der christen-democraten zorgde afwezig te zijn bij de stemming, zodat het vereiste quorum niet werd bereikt. In de zaal zaten nog slechts 245 leden, en dat hadden er 250 moeten zijn. Die aanwezigen stemden tegen het besluit van de regering, behalve de voorzitter, lid van Adenauers partij. Maar rechtskracht ontbrak aan die stemming. Tevreden ging Adenauer daarop met vakantie.
Natuurlijk kan men hier spreken van het zoveelste bewijs, dat de Bondsrepubliek geen democratie is. Doch met dat woord moet men meer dan ooit voorzichtig zijn, want de vrije democraten vertegenwoordigen ook niet bepaald democratische kringen. Stellig werd hier opnieuw de spot gedreven met het parlement, zij het anders - kleinzieliger en minder openlijk - dan generaal de Gaulle dat pleegt te doen. Maar op het Westeuropese vasteland is er voortdurend iets mis met de parlementaire regelen van het verleden. Vooral op het terrein van de defensie is de macht van de uitvoerende organen enorm toegenomen. Ten gevolge van de koude oorlog en de voortdurende ‘staat van paraatheid’ is West-Europa veel militaristischer dan het volgens traditie zou moeten zijn. Het aantal ‘affaires’ in verband met de groeiende autocratie van hogere officieren en hun politieke vertegenwoordigers is de laatste jaren in West-Europa opmerkelijk groot geweest.
Nu is het echter een marxistische en eigenlijk ook populair geworden gemeenplaats te zeggen, dat de ‘bourgeoisie’ het eens zou zijn met de militaire leiders. Dat was in de aanvang van de bevestiging van het burgerlijke regime stellig niet waar. De bezittende burgerij had grote moeite, de generaals onder haar controle te brengen. En volkomen is haar dat zelden gelukt, zeker niet in Italië, Frankrijk of Duitsland. De socialistische stelling was dat de staat een machtsinstrument was van de heersende klasse en dat de oorlog een van haar politieke instrumenten was. Er waren genoeg oorlogen geweest, waarvan de bourgeoisie had geprofiteerd - vooral de koloniale expedities - om de marxistische theorie toe te lichten. Was zij echter juist?
Wat in Bonn geschiedde stemt met de genoemde opvatting in elk geval niet overeen. Nu ligt het voor de hand te beweren, dat de bourgeoisie slechts het doel heeft winst te maken. Kan zij dit doen door mid- | |
| |
del van oorlog, dan laat zij het niet na. Slaagt zij erin door daden van landverraad, door te leveren aan de vijand (of de toekomstige vijand), dan is zij ook daarvan niet afkerig. En er zijn inderdaad socialisten, die hun patriottisme hebben ontwikkeld tot een zo krachtige factor in hun oordelen en beslissingen, dat zij handel met de Sowjet-Unie in welke vorm ook afkeuren en elke ‘bourgeois’ laken die eraan deelneemt.
In West-Duitsland was dit met de socialisten niet het geval. Zij meenden, met de Ruhr-industrie, dat de order van de Sowjet-Unie uitgevoerd moest worden. De kwestie is, dat de ontwikkeling van de staalindustrie binnen de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal al sinds 1960 volkomen stagneert. De economische expansie der Gemeenschap is vertraagd, en wat de staalproduktie aangaat is er van geen enkele vooruitgang meer sprake. Natuurlijk heeft de gemeenschappelijke markt zelf een zekere verzadiging bereikt. De hoogconjunctuur heeft geleid tot een systeem van prijzen, die boven het peil van de wereldmarkt liggen. Al sinds jaren wordt dan ook naar ‘derde landen’ uitgevoerd tegen lagere prijzen dan die, welke binnen de Europese Gemeenschap gelden. De laatste tijd evenwel dringen concurrenten - vooral Britten en zelfs Japanners - de markt binnen met hun goedkopere aanbiedingen. Het staalkartel van de zes landen der Gemeenschap zoekt dus naarstig naar afzetgebieden buiten de ‘Euromarkt’. Het is erin geslaagd, een beperkt compromis te bereiken met het Britse staalkartel (ook zonder dat Engeland lid wordt van de Europese Economische Gemeenschap), maar van een internationale prijsafspraak of marktverdeling is geen sprake. En hoewel men in het Ruhrgebied niet direct bevreesd is, dat andere ondernemingen van de gemeenschappelijke markt hun Duitse kartelpartners zullen verraden, is zij overtuigd dat Britten, Zweden en Japanners op het vinketouw zitten. En zo heel zeker van geheime Franse en Italiaanse manoeuvres is men in Düsseldorf of Essen toch ook niet.
Het feit dat de Duitse socialisten de partij kiezen van de kartels behoeven wij niet als verrassend te beschouwen. Wie zich nog verbaast over het feit, dat de kapitalistische economie gebaseerd is op de nauwe samenwerking tussen vakbonden en werkgeversorganisaties, heeft de evolutie in de burgerlijke maatschappij niet gevolgd. Waarom zouden de vakbonden bezwaren maken tegen kartelvorming? Het veelomvattende, kapitaalkrachtige, ‘monopolistische’ bedrijf is een stabieler en betrouwbaarder werkgever dan de kleine patroon. Het kàn ook door massaproduktie goedkoper leveren, en als het dat niet doet is zulks wel nadelig voor de verbruikers in het algemeen, maar niet voor de arbeiders van de betrokken onderneming. Evenmin is er reden zich te verbazen over het feit, dat de gemeenschappelijke markt het werkterrein is van de kartels, die daarop welig tieren. Het is immers onvermijdelijk dat bij uitbreiding van een markt die ondernemingen zich
| |
| |
het best handhaven, die hun produktie concurrerend kunnen verhogen en die zich verenigen met soortgelijke bedrijven, om gezamenlijk te produceren en de markt te verdelen. Zelfs degeen die met één oog de financiële rubrieken der dagbladen volgt, weet dat het aantal concentraties niet meer te tellen valt.
Welnu, deze kartels voeren natuurlijk ook een eigen beleid, dat zich kan onderscheiden van dat van de regeringen. Zij zijn meer internationaal dan een Hoge Autoriteit of een Europese Commissie. Het kan zijn dat zij met hun eigen regering en met een Europese executieve op gespannen voet staan. Het komt ook herhaaldelijk voor, dat zij een nationale staat achter zich hebben, of zelfs genationaliseerde concerns zijn. Als het erop aankomt zijn zij altijd sterker dan de ‘Eurocraten’, van wie zij zich overigens graag bedienen. De Hoge Autoriteit van de Gemeenschap voor Kolen en Staal, in welke gemeenschap de Frans-Duitse samenwerking ouder is dan die tussen Adenauer en de Gaulle, heeft reeds herhaaldelijk moeten ervaren dat zij machteloos staat tegenover de industrie. Dit bleek onder andere, doordat het haar onmogelijk was een energiebeleid te doen vaststellen onder haar leiding. Hoewel het verdrag van Parijs verbiedt, de produktie van de kolenmijnen te subsidiëren, is dit op ruime schaal geschied nadat de Europese continentale steenkool niet meer in staat bleek, de concurrentie vol te houden met uit ‘derde landen’ ingevoerde kolen (zoals die uit Amerika en Polen), met petroleum en aardgas. Het bedoelde verdrag verbiedt ook de concentratie van economische macht. Maar het Ruhrkolenkartel heeft met succes weerstand geboden aan zijn ontbinding, al is het dan genoodzaakt, om de schijn te redden, twee verkoopkantoren te onderhouden in plaats van één, zoals het wenste. Wat de samenwerking aangaat in de staalwereld, met haar ingewikkelde verbindingen en haar holding-companies, hier heeft de Hoge Autoriteit vrijwel niets kunnen ondernemen. Zij heeft zelfs toestemming gegeven voor de bouw van Sidmar, de nieuwe staalfabriek langs het kanaal van Gent naar Terneuzen, hoewel hierbij de krachtigste industrieën van België, Frankrijk en Luxemburg hun belangen hebben verbonden. Dit is nauwelijks een verwijt aan de Hoge
Autoriteit: de economische ontwikkeling, die de noodzaak tot concentratie meebrengt, is sterker dan een ‘Eurocratisch bouwsel’ van elf jaar geleden.
Keren wij terug tot het vraagstuk van de leveringen aan de Sowjet-Unie, dan is het - gezien de macht van de kartels - des te verwonderlijker, dat de laatste order moest worden geannuleerd. Pijpleidingen zijn immers door het Ruhrgebied aan de Sowjet-Unie sinds 1958 op ruime schaal verkocht, tot een gewicht van ruim 500.000 ton. En thans mag de verschaffing van 163.000 ton geen doorgang vinden. Natuurlijk zijn olieleidingen strategisch van betekenis, maar dat waren zij in de afgelopen jaren ook en dat zijn uitrustingen voor chemische fabrieken,
| |
| |
de uitgevoerde machines en schepen evenzeer. Wat is er in de laatste tijd gebeurd, dat Adenauer noopte tot ingrijpen?
Aan de interventie van de navo-raad moet men geen overdreven betekenis toekennen. Dit orgaan heeft ook officieel geen supranationale bevoegdheden en kan slechts aanbevelingen doen. Men kan een lange lijst opstellen van voorstellen, zelfs van door de soevereine landen aanvaarde maatregelen, die nooit zijn uitgevoerd. En wat deze verkoop van buizen aangaat zouden andere navo-leden stellig evenmin gewetensbezwaren hebben gehad als de Bondsrepubliek vóór de maand december. Het is dus de regering van Adenauer, die voor de beslissing verantwoordelijk is. En alles wijst erop, dat zij tot het nemen van bedoeld besluit is overgegaan, nadat er scherpe kritiek is uitgeoefend op haar tweeslachtige houding. Zij heeft namelijk ten aanzien van de nieterkenning van Oost-Duitsland, het standvastig blijven inzake Berlijn, de niet-aanvaarding van de Oder-Neisse-lijn als Duitse oostgrens, van haar bondgenoten volstrekte solidariteit geëist. Maar tegelijkertijd was zij de grootste leverancier van Oost-Duitsland gebleven, kocht zij Poolse levensmiddelen en kolen in ruil voor industriële produkten en vond zij in de Sowjet-Unie een belangrijke markt. Door middel van de ‘Hallstein-doctrine’ werd ieder land gedwongen, partij te kiezen tegen de Oostduitse republiek, op straffe van het verbreken der diplomatieke betrekkingen door Bonn. Maar dit belette aan de Westduitse kartels geenszins Oost-Europa economisch te versterken.
Het was de Britse Labourleider Harold Wilson die deze situatie aan de kaak stelde. Hij wees erop dat Adenauer weinig had gedaan om Duitse solidariteit met Engeland te tonen, toen dit door de Gaulle uit de gemeenschappelijke markt werd geweerd. Hij zinspeelde op de beperkingen van de Britse handel doordat Engeland de ‘Hallstein-doctrine’ had gerespecteerd. En hij stelde in uitzicht dat de Britten zich deze offers niet langer zouden getroosten, en dat zij de Oostduitse republiek zouden erkennen, wanneer Labour aan het bewind zou komen. Ook in Amerika vroeg men zich af, of de uitbreiding van de Sowjetrussische olie-industrie en haar verkoopsmogelijkheden - tot stand gekomen met Duitse medewerking - niet tot gevolg moest hebben, dat de Amerikaanse olie-ondernemingen in toenemende mate zouden worden geconfronteerd met de Russische concurrentie. In Italië was dit reeds het geval; en daar wees men op de Duitse egoïstische houding, om te rechtvaardigen dat men zelf goedkope Sowjet-olie kocht. Kortom, van alle zijden vond men het Ruhrgebied in politiek opzicht weinig betrouwbaar. En de kanselier moest op enigszins spectaculaire wijze, desnoods autoritair, van de staalkartels een offer eisen.
Misschien zou hij dit nog niet hebben gedaan, gezien zijn goede relaties met de zware industrie, indien niet de mening van het officiële Frankrijk zwaar had geteld. Zonder twijfel heeft de Gaulle zich be- | |
| |
paalde mogelijkheden om te manoeuvreren ontzegd, door zich zo innig aan de Bondsrepubliek te binden. Hij zwijgt over de erkenning van de Oder-Neisse-grens, die hij nog in 1959 als Duitse oostgrens beschouwde, maar de Franse invloed in Polen heeft daaronder geleden. In de Afrikaanse en Aziatische wereld begint men zich af te vragen of het aanknopen van diplomatieke betrekkingen met Oost-Duitsland niet zoveel voordelen oplevert, dat men er de ‘Hallstein-doctrine’ voor zou kunnen trotseren. En of Bonn dat leerstuk niet zou liquideren indien vele minder ontwikkelde landen tegelijk het zouden negéren. In deze kwestie pleiten de Fransen voor de Duitsers, zonder daarvan profijt te trekken. De Duitsers zouden daartegenover tenminste kunnen beloven, meer Franse landbouwprodukten te kopen, ten koste van de invoer uit Polen en uit Amerika. De Duitsers moeten niet te eenzijdig willen profiteren van de politieke hulp der Fransen tegenover het Sowjet-blok, zo meent men in Parijs.
In dit stadium dreigt Frankrijk een ‘derde macht’ te vormen, als de Amerikanen zich zouden distanciëren van het behartigen van de belangen van Europa. Voorlopig kan de Gaulle de navo niet verlaten. Maar hij kan wel in uitzicht stellen, daaraan nog minder bij te dragen dan in het verleden, indien de Amerikanen niet bereid zijn ernstig rekening te houden met West-Europa. De president poogt aldus de Verenigde Staten ook te dwingen, te blijven optreden als beschermer van West-Duitsland. Zeker, op deze wijze hoopt de generaal zijn eigen prestige op het vasteland te vergroten, als leider daarvan erkend te worden. Maar welk offer brengt het Ruhrgebied - eens de nachtmerrie van Frankrijk - op het altaar van de Frans-Duitse samenwerking?
In het ingewikkelde politieke en diplomatieke spel, dat nu in West-Europa wordt gespeeld, moest Adenauer een gebaar maken. De achtergrond daarvan onthult evenwel, hoe wankel de combinaties zijn van de laatste jaren. Indien er geen oorlog komt (en zo ja, dan verandert de wereld volkomen van aspect) dan zal het bestaan van Oost-Duitsland als realiteit ook steeds meer worden aanvaard. Dan zal meer en meer Russische olie, die door nieuwe pijpleidingen naar de Zwarte Zee en de Oostzee, naar Polen en Oost-Duitsland zal worden geperst, op de Westeuropese markt worden gekocht in ruil voor industriële produkten, die bestemd zijn voor Oost-Europa. Natuurlijk blijft West-Europa dan leven onder de protectie van afschrikwekkende Amerikaanse kernwapens. Maar de Verenigde Staten en de Sowjet-Unie moeten, om te kunnen voortbestaan, proberen tot een compromis te komen, dat ‘vreedzaam samenleven’ mogelijk, ja noodzakelijk maakt op straffe van wederzijdse vernietiging. In dat geval kunnen Fransen en Westduitsers wel dreigen een eigen weg te gaan, maar hun ‘nuisance value’, hun vermogen om te schaden, zal gering zijn geworden. Dan is het geheel uitgesloten, dat de Ruhr-industrie zich nog laat verdrijven van de
| |
| |
Sowjet-markt. En zij kan dan zelfs haar handel met Oost-Europa rechtvaardigen, de motieven daarvan rationaliseren, door te betogen dat betere betrekkingen het lot der Oostduitse bevolking kunnen verbeteren en toenadering tussen de twee Duitse republieken zouden bevorderen.
Bij dit alles kan men aan één kernprobleem niet voorbijgaan. Het heeft betrekking op de verhouding van de kartels tot de regeringen. De laatste lijken sterker, maar zijn vergankelijker. Terwijl Adenauers aandringen om Oost-Duitsland niet als staat te erkennen, en het ideaal der Franse grootheid van de Gaulle hun wortel niet hebben in de realiteit, is dat met de economische concentraties wel het geval. Aan hen is - evenals in de Sowjet-wereld - de toekomst. Het industriële tijdvak heeft onder zeer verschillende regimes eenzelfde bedrijfstype doen ontstaan, dat van de trust, het concern, het kartel, de min of meer ‘monopolistische’ onderneming. De leiders daarvan drukken - met de hoogste vertegenwoordigers der arbeiders - in toenemende mate hun stempel op de economische politiek.
|
|