Beerman zoal heeft gepresteerd - beter: niet heeft gepresteerd - kan men demonstreren waar zo'n manier van doen op uit kan draaien.
Het is eigenlijk een zotte misvatting, te denken dat de bezetting van Justitie er niet zo erg toe doet. En toch is zij tamelijk algemeen. Gezegd wordt bij voorbeeld dat Justitie per definitie conservatief, behoudend moet zijn, en dat daarom kan worden volstaan met de benoeming van een minister, die bekwaam is in het bijhouden van lopende zaken, en die omzichtigheid betracht tegenover zogenaamde nieuwigheden. Het departement is er immers niet om initiatieven te nemen, het is er in hoofdzaak voor het bewaren van de bestaande orde, het garanderen van de (door toedoen van anderen) verkregen zekerheden. Het conservatisme heeft dus te maken met de aard van de opgedragen taak.
Dat is allemaal zo lang als het breed is, en veel te snel wordt vergeten dat op het departement van Justitie soms beslissingen moeten worden genomen, die wel degelijk zin voor initiatieven vereisen. Er is bij voorbeeld het probleem van ons gevangeniswezen. Daar mankeert - iedereen die het weten kan is het erover eens - van alles aan. Het zou niet dan natuurlijk zijn, als de minister van Justitie van die kwestie een enorm punt had gemaakt. Hij heeft er immers ook voor te waken dat wat voor recht-doen doorgaat ook inderdaad recht-doen is. Hij zal dus geen genoegen mogen nemen met het voortbestaan van een situatie, die almaar meer twijfels aan de goede bedoelingen van ons strafstelsel oproept. Het is algemeen bekend: er is een geweldige afstand gegroeid tussen de beginselen van ons strafrecht en de tenuitvoerlegging van de straf - tussen theorie en praktijk. En is het nu zo vreemd om van de minister van Justitie te verlangen dat hij initiatieven neemt om aan die ontwikkeling een eind te maken. Zeker, de heer Beerman heeft in zekere zin ingegrepen in het psychopatenasiel in Groningen, waar mensonterende toestanden bleken te heersen. Maar daarvoor was dan toch eerst een compleet gevangenenoproer nodig.
Weinig bewindslieden zal het op het eind van hun ambstermijn zo onfortuinlijk zijn vergaan als de staatssecretaris van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, de heer Scholten. Hij werd van de ene dag op de andere uit de betrekkelijke rust van zijn departement gesleept, en blootgesteld aan een door hem zeker niet verwachte en uiterst vinnige perscampagne. Hij had dat wel helemaal aan zichzelf te wijten. Want hij bleek helemaal geen zin te hebben in ernstige behandeling van een pakket verlangens, dat een actiecomité, meer dan honderd schrijvers vertegenwoordigend, bij hem had gedeponeerd. De auteurs vroegen een nieuwe subsidieregeling, die tamelijk vèrgaand mocht heten. Maar te ver gingen de verlangens zeker niet. De heer Scholten, die in de regering toch de expert moet zijn als het om dit soort zaken gaat, trachtte zich met nogal doorzichtige handigheden van de zaak af te maken. Wie