De Gids. Jaargang 126(1963)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 196] [p. 196] Jacques Hamelink Gedichten Werk niet voor vreugde geboren, te duister. daarom schrijvend denken aan dorst gedachten uithongerend en honger naar hun woorden schrijvend in dit leven op deze huid: ik stille wilde, stomdronken onthouder veranderend naderend gewaarwordend maar altijd brandend ongeduldig en driftig voortgang vindend: ochtend legt zich niet neer bij de ochtend het licht gaat niet uit in je stem je laaiende stekelhuid wordt niet milder schrijvend een kort eeuwig leven lang nacht kan nu komen drinken uit mijn handen dag eten van mijn bloed altijd. eindigend. wakend. tijd doden. vuur maken. verdergaan. [pagina 197] [p. 197] Bloedvergif als dit je achterhaalt ook ben ik in je hoor voel zie met een geluiddichte geluiddempende sprakeloze stem je spreekt er niet over dat de bodem opbreekt dat mijn huid scheurt dat ik moet baren spreek er niet over en intussen vergaat de aarde is de nacht een heksennest van vlerken wordt begin aan einde haast zichtbaar toeteren hertshoorns de dag in brand ren je met de hondse weg op de hielen verder staat elke boomgaard in lichtelaaie breekt een veenbrand uit in je huid steken vuisten pijlen stuiptrekkend door je buik en raakt je vlees gereed rijp voor het vuur wordt je lichaam op vorken geprikt opgericht gelouterd gehouden in een strooien vlam intussen wordt het vroeg lijk van liefde met jouw en mijn bloed begiftigd een middag van gifgas van bloedvergif dat als een groene storm opsteekt over dit lichamelijk land daarna zal gras als messen wonen in kamers vol honger. [pagina 198] [p. 198] In het teken van de Steenbok Het losbandig jaar knijpt zijn scharen toe en proeft de laatste oesters zandig ongeringde begeerte verbergt zich in vingerwijzingen een kind baart een haai en sterft niet een geliefkoosd beest vreet zijn angel weg een spons kokhalst in de moederschoot - maar buit wordt geen oogst pijn weidt niet uit het eind zal kort zijn. en hoe. geen orgaan uit mij weggesneden maar ik word armer de zee heeft mijn rauwe zaad doorzien en gedronken ertshoudend zand heeft mijn gezwellen en kwabben gefilterd een schreeuw in steen een moerasroep bleef over ik word minder ijler en sidderender en de uitgemergelde regen de getijgerde wind trekken mij als een vlag aan flarden houden mij rusteloos wakker in hun getouw geboeid als een bandiet en het losbandig jaar van dit leven laat zijn honden op mij los met klauwen en tanden schor van moedwil en gebrek een steentijd beheerst mij, maakt mij niet leeg genoeg om te verliezen er is nu nergens genade meer kreten en trillingen breken alle woningen open holle glinsterende begeerten zeven mij tot niets rest dan een verdere begeerte [pagina 199] [p. 199] die in alles komt dat men liefheeft of waaraan men kan sterven. Vorige Volgende