De Gids. Jaargang 126
(1963)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 52]
| |
E. Eijkemans
| |
[pagina 53]
| |
sluitend theologische inhoud. Een concilie heet voortaan oecumenisch, wanneer het als vergadering van alle bisschoppen, die in gemeenschap leven met de Paus van Rome, zich richt tot de hele kerk, zoals Paus Joannes het uitdrukt: ‘het eigen karakter van het Concilie komt voort uit de aanwezigheid en de deelname van bisschoppen en prelaten, die de levende vertegenwoordiging zijn van de katholieke, over heel de wereld verbreide kerk.’Ga naar eind1 Naast de klassiek-kerkelijke betekenis gebruikt men tegenwoordig het woord ‘oecumenisch’ veel in de zin van de moderne oecumenische beweging: de wil van de verschillende christelijke kerken om tot een zo groot mogelijke eenheid te komen in Christus. ‘Tegen dit overgenomen en veranderd woordgebruik bestaat geen bezwaar. Integendeel men hoort in dit woord het oprecht verlangen der gescheiden broeders om de eenheid en volheid te zoeken zoals Christus die heeft gewild.’Ga naar eind2 Volgens de bedoeling van Paus Joannes wordt van dit 21ste Concilie in de eerste plaats verwacht een innerlijke vernieuwing en hervorming van het katholieke leven, om zo te bereiken dat de kerk van Christus werkelijk zal zijn zoals de Heer haar heeft gewild. ‘Een luidklinkende en in de hele kerk weergalmende vermaning en oproep tot de authentieke wijze van leven volgens het evangelie om zo te bereiken, dat wij de kerk in haar volle luister, zonder vlek of rimpel, aan de wereld kunnen voorhouden, en dat wij wanneer de taak van het Concilie zal zijn volbracht, tot alle anderen kunnen zeggen: “Ziet broeders, dit is de kerk van Christus. Wij hebben getracht haar trouw te zijn en aan de Heer de genade te vragen dat zij altijd blijve zoals Hij haar heeft gewild.”’Ga naar eind3 Maar daarnaast gaat Paus Joannes toch ook ten zeerste ter harte de confrontatie van de katholieke kerk met de niet-katholieke christelijke kerken van hen die, zoals hij zich uitdrukt, ‘de erenaam christen dragen’Ga naar eind4. Dit heimwee naar de zichtbare eenheid van alle christenen vormt daarom voor het komende concilie het perspectief van al de se- | |
[pagina 54]
| |
rieuze hernieuwingspogingen. Het een is de noodzakelijke achtergrond voor het andere. Daarom is er zo'n grote plaats ingeruimd voor het Secretariaat voor de eenheid, onder leiding van de energieke kardinaal Bea. De oprichting ervan is het werk van Paus Joannes zelf. Hij zelf heeft het initiatief ertoe genomen. In dat licht bezien is het zo verheugend dat zovele waarnemers van niet-katholieke denominaties op het Concilie aanwezig zijn. Er zijn in Rome meer dan veertig gedelegeerde waarnemers en gasten van het Secretariaat, die bijna alle federaties van christelijke confessies, voortgekomen uit de Reformatie, vertegenwoordigen en een aanzienlijk aantal oosterse kerken. Opmerkelijk is ook het feit dat zoveel niet-katholieke christelijke gemeenschappen hun gelovigen hebben opgeroepen tot gebed voor het Concilie. Dr. Visser 't Hooft, secretaris-generaal van de Wereldraad van Kerken, verklaarde onlangs dat op het Concilie ‘de protestantse waarnemers-afgevaardigden niet louter waarnemers zijn, maar dat tussen hen en de Concilievaders regelmatig overleg plaatsvindt. Zij komen tot veel meer werkelijke besprekingen dan wij waarschijnlijk gedacht hadden. Dit is buitengewoon interessant en een goed teken.’Ga naar eind5 Toen ik onlangs in Engeland was voor enkele lezingen, werd mij gevraagd mijn visie te geven ‘on some continental reactions to the coming Council’, en bij die gelegenheid werd ik door de chairman zonder meer ingeleid als een vertegenwoordiger van de progressieve richting. Men was daar blijkbaar van mening dat men in Europa - terecht of ten onrechte - de tekenen des tijds beter verstaat en dat men daar niet gewoon is dringende zaken af te doen volgens het ‘Roma Mora’ of het Romeinse ‘pensiamo in secoli’. Ik heb geantwoord dat die visie kan getypeerd worden als een ‘gematigd optimisme’. De matiging komt hiervandaan dat er enkele verschijnselen zijn die ons wat sceptisch maken. Daar is vooreerst de Romeinse Synode van 1959, die volgens het oordeel van de deskundigen heeft gefaald vanwege de ouderwetse en weinig progressieve aanpak van | |
[pagina 55]
| |
nieuwe problemen. Met dit voorbeeld voor ogen is men bang voor de uitspraak van prof. Rogier, gedaan op het theologisch Congres over het Concilie te Nijmegen: ‘De H. Geest verhoede, dat de kinderen straks grond zouden hebben voor de zwartgallige slotsom omtrent het tweede Vaticaanse Concilie: terwijl de leken beraadslaagden over de toepassing van kernwapens en de problemen der dekolonisatie, delibreeiden de Vaders in hun Concilie over voorschriften aangaande de kleding der geestelijken en andere themata van die orde.’Ga naar eind6 Een tweede reden tot scepsis is een zekere onrust, een onbehagen, dat sinds enkele jaren heerst onder de katholieke exegeten naar aanleiding van enige publikaties die te Rome zijn verschenen. Bedoeld is vooral het geruchtmakende artikel dat mgr. Antonini Romeo schreef in het tijdschift Divinitas. Hij doet daarin een bijna hartstochtelijke aanval op een kort maar wijs artikel van een der vooraanstaande professoren van het Bijbelinstituut, geleid door de Jezuïeten, over het thema: ‘In welke richting gaat de katholieke exegese?’ Hij typeert de schrijver als aanhanger van een gevaarlijke ‘progressistische’ richting, die in verzet komt tegen de katholieke traditie en het kerkelijk leergezag. Het thema van de gevaarlijke ‘progressisten’, de nieuwe ‘tijden’ komt in alle toonaarden bij mgr. Romeo terug. Het artikel, pover van inhoud, laat een onrust en perplexiteit achter, die een zeer behoudgezinde mentaliteit van de nog altijd machtige Romeinse Curie doet vrezen. De openhartige publikaties van de wereldpers over de gang van zaken op het Concilie in de laatste weken, maken die vrees niet ongegrond. Daar is verder het feit van de intrekking van de Italiaanse vertaling van het herderlijk schrijven van het Nederlands episcopaat over het tweede Vaticaanse Concilie van Kerstmis 1960. Daarin wordt de band benadrukt tussen de hiërarchie en het gelovige kerkvolk. De bezwaren die tegen een niet geheel juiste vertaling van dit gezagvolle document werden gemaakt, schijnen voor een deel wel te zijn voortgekomen uit een visie op de verhouding tussen Primaat en episcopaat | |
[pagina 56]
| |
en tussen hiërarchie en kerkvolk, die afwijkt van de opvatting der Romeinse Curie. Maar het feit blijft pijnlijk, te meer omdat er al Franse, Duitse en Engelse vertalingen verschenen waren die overal grote bijval oogstten. Ten slotte het passeren van de rooms-theologische faculteiten aan de Duitse staatsuniversiteiten. Het is gebruik dat de grote katholieke universiteiten van de wereld bij de voorbereiding van een concilie worden verzocht om officieel wensen en adviezen te uiten. Nu kent men in Duitsland geen specifiek rooms-katholieke universiteiten, zoals wij die hebben in Rome, Milaan, Leuven, Freiburg, Nijmegen, Washington, om er maar enkele te noemen. De roomstheologische faculteiten aan de Duitse staatsuniversiteiten worden als zodanig niet aangemerkt door Rome, ofschoon vooraanstaande geleerden daar doceren zoals Romano Guardini, Schmaus, Mörsdorf, Jedin en Hans Küng. Het moet verheugend worden genoemd dat, ondanks het gebrek aan erkenning, verschillende prominenten van die faculteiten toch persoonlijk geïnviteerd zijn.
Reden tot optimisme geven ons de woorden van Paus Joannes in zijn openingsrede van het tweede Vaticaanse Concilie. ‘Ons werk bestaat niet allereerst in een discussie over een of ander fundamenteel punt van de leer der kerk of het in den brede herhalen van het onderricht van de vaders of de oude en hedendaagse theologen. Dat alles wordt als u bekend en vertrouwd verondersteld. Daartoe hoefde geen concilie bijeengeroepen te worden. Alle ware christelijk en apostolisch denkende mensen verwachten een sprong vooruit naar een dieper doordringen in de leer en een vollediger bewustwording daarvan: de vaststaande en onveranderlijke leer moet getrouw worden gehuldigd en tevens zo worden bestudeerd en uiteengezet als onze tijd dat vereist, met de methoden van onderzoek en de taal van het moderne denken.’Ga naar eind7 Daarmee heeft de Paus klaar en duidelijk het program geformuleerd, de richting gewezen en het doel gesteld. Dit program en deze doelstelling beantwoorden aan | |
[pagina 57]
| |
de klimaatsverandering die zich de laatste tientallen jaren en vooral sinds de aankondiging van het tweede Vaticanum op 25 januari 1959, heeft voltrokken. Uit welke delen der wereld de berichten ook binnenkwamen, één ding is wel duidelijk: bij al het negatieve, dat altijd blijft bestaan, is niet te loochenen dat de aankondiging van het Concilie in de eerste plaats tekenen van herleving en modernisering teweeg heeft gebracht. Ze zijn doorgedrongen tot de Romeinse Curie en men heeft er kennis van genomen, zij het dan dikwijls onder druk van buiten. Die tekenen blijven ook te zien op het Concilie zelf. Dingen waarover men vroeger binnen de kerk alleen maar fluisterend durfde spreken, worden nu in het openbaar en zo onbevangen behandeld, dat het oude conservatieve katholieken bevreemdt en kopschuw maakt. Discussies, kritieken, voorstellen en initiatieven op de meest uiteenlopende gebieden van godsdienst en hiërarchie, theologie en zielzorg tonen aan dat zich onmiskenbaar een verjonging aan het voltrekken is. Wat zijn nu de meest concrete verwachtingen die er rond het Concilie leven? De algemene verwachting is dat dit concilie zich zal bezighouden met de grote principiële lijnen, niet met gedetailleerde voorschriften en bepalingen. Er zullen weinig nieuwe definities op het program staan en de op andere concilies zo overvloedig gestrooide veroordelingen zullen achterwege blijven. In zijn bovengenoemde openingsrede van het Concilie zegt Paus Joannes: ‘De kerk heeft opkomende dwalingen altijd bestreden, vaak heeft zij ze met kracht en strengheid veroordeeld. Maar thans geeft de Bruid van Christus er de voorkeur aan het heelmiddel der barmhartigheid aan te wenden, liever dan de wapens der gestrengheid te hanteren. Zij is van oordeel, dat de noden van vandaag veeleer vragen om een uiteenzetting van de deugdelijkheid van haar leer dan om hernieuwde veroordelingen.’Ga naar eind8 In deze geest heeft kardinaal Tardini in 1959 al verklaard: ‘dat het Concilie tegen niemand is gericht. Het | |
[pagina 58]
| |
beoogt wie buiten de kerk staan veeleer aan te trekken dan te veroordelen.’Ga naar eind9 Bij de voorbereiding van het eerste Vaticaanse Concilie werd al sterk de wens naar voren gebracht dat een nauwkeurige omschrijving zou worden gegeven van de kerkelijke hiërarchie, met name wat betreft de verhouding van de bisschoppen tot de Paus, en de betekenis van de autonome bestuursmacht van de bisschop in eigen diocees. Vanwege het voortijdig afbreken van het eerste Vaticaanse Concilie is het moeten blijven bij de dogmaverklaring van de pauselijke onfeilbaarheid. Van een nadere uitwerking is niets gekomen, zodat dit dogma de indruk wekt volkomen los te staan, terwijl men toch in feite de persoonlijke onfeilbaarheid van de Paus moet zien als mede ingeschakeld in de ambtelijke onfeilbaarheid van het wereldepiscopaat, althans volgens de mening van vele vooraanstaande theologen van onze tijd. Dat heeft zijn consequenties voor de verhouding van het Primaat en de autonome bisschoppen in de hiërarchische structuur van de kerk. Met het tweede Vaticaanse Concilie in zicht is deze wens steeds sterker naar voren gekomen. ‘Gewezen wordt’ - zo zegt prof. J. Groot in een recente publikatieGa naar eind10 - ‘op de wenselijkheid ener betrekkelijke autonomie der locale kerken, zoals die bekend is aan de Oosterse christenheid en die in volle overeenstemming zou te brengen zijn met het pauselijk primaat, daar de uitoefening van dit primaat ook een bepaalde historische ontwikkeling heeft doorgemaakt, welke voor nieuwe ontwikkeling vatbaar is. Gaarne zou men een meer pneumatisch of geestelijk gehalte uit het primaat zien oplichten tegenover het wel wat al te sterk beklemtoonde juridische gehalte. Dat zou tot voordeel zijn voor de kerk, die in haar diepste wezen liefdesgemeenschap is en ook in haar juridische verschijning dit facet tot openbaring moet zien te brengen. Verwacht wordt daarom, dat verhouding tussen primaat en episcopaat een punt van diepgaande overweging zal worden, waarbij gehoopt wordt, dat niet slechts een theologische doorlichting zal worden gegeven van dit probleem, doch | |
[pagina 59]
| |
dat ook een practische gedragslijn in collegiale geest zal kunnen worden ontworpen.’ Volgens Gods bedoeling is de kerk: de daadwerkelijke verschijning van de verheerlijkte Christus in deze wereld. Zij is het gerealiseerde en realiserende symbool van de verheerlijkte Christus. De kerk staat niet tussen de wereld en Christus in, maar treedt binnen in de verschijning van Christus in de tijd. Zij vertegenwoordigt de verheerlijkte Christus bij de mensen in een bepaalde situatie van de historie. Zij wordt geconfronteerd met de rechtmatige aardse verwachtingen, waarvan in onze tijd de mens zich bewust is geworden, met de ontdekkingen van de moderne techniek, die een nieuwe dimensie van het aardse bestaan openen, met het probleem, hoe in het perspectief van het ‘enig noodzakelijke’ ook de profane levensopdracht als een bijzondere vormgeving van de katholieke levensroeping kan worden gezien, zonder dat wij ons hierbij schuldig maken aan een wereldse levenshouding.Ga naar eind11 Bij deze opdracht heeft de leek, met name de intellectuele leek, een grote taak te vervullen. Paulus noemt al wie tot de kerk behoren ‘medearbeiders aan het Rijk van God’Ga naar eind12. Als gedoopten hebben allen, leken zowel als clerus, een kerkelijk-sacrale taak te vervullen. Zeker, er is verscheidenheid van bedieningen. De leek treedt op zonder gezagsfunctie, en dus zonder het ambtelijk priesterschap, maar toch vervult ook hij een wezenlijke functie in de kerk, ook als adviseur en medewerker van de hiërarchie. In het na-Tridentijnse tijdvak is deze waarheid wat op de achtergrond geraakt, maar sinds de laatste pausen, sinds Pius X, is de leek steeds meer geactiveerd als levend lid van de kerkgemeenschap. Dit klemt des te meer in onze tijd. De wetenschap ontplooit zich en verdiept zich. De kerk moet met de uitkomsten daarvan rekening houden en er zich geestelijk rekenschap van geven. Naarmate de plaats van de intellectueel zich scherper aftekent in de wereld, dient de kerk dit verschijnsel in haar innerlijk leven op te nemen en te verwerken. Ze is universeel, maar ze is dat niet alleen kwantitatief, ook kwalitatief. Daarom is het | |
[pagina 60]
| |
de voortdurend luider gehoorde wens dat de kerk de leek steeds meer in haar midden zal opnemen en naar zijn stem zal luisteren op zijn eigen gebied. Ook hier ligt voor het Concilie een grote taak. Als we dit alles overzien, dan beseffen we dat het tweede Vaticaanse Concilie staat voor een reusachtige opdracht. Ik spreek dan nog niet van de ingewikkelde problematiek waarmee de kerk geconfronteerd wordt in de ontwikkelingsgebieden die Paus Joannes aanduidt in zijn encycliek Mater et Magistra van 15 mei 1961. De verwachtingen staan hooggespannen, maar toch is ook een wereldepiscopaat beperkt. Onbewust wordt soms de indruk gewekt alsof een concilie een soort wereldcongres is op democratische grondslag, een ‘braintrust’, waarvan men uitspraken en oplossingen kan verwachten ten aanzien van alle lopende problemen van de katholieke kerk over heel de wereld, een bijeenkomst van mensen, waarbij het stille werk van de Heilige Geest over het hoofd wordt gezien. Bij de aankondiging van het oecumenisch Concilie heeft Paus Joannes verklaart dat ‘dit idee van een oecumenisch Concilie niet de rijpe vrucht is van langdurige overwegingen’, maar dat het kwam ‘als de verrassende bloei van een onverwachte lente’, als ‘een ingeving van de Allerhoogste’.Ga naar eind13 En de Nederlandse bisschoppen zeggen in hun herderlijk schrijven: ‘Een Concilie is in zijn geheel mensenwerk, en in zijn geheel tegelijkertijd het werk van de Geest van Christus: het gaat om een charismatische leiding van gelovig mensenwerk. Wonderen mag men daarom van een Concilie niet verwachten. Al heeft ieder Concilie in de kerk een kentering en levensvernieuwing gebracht, het wekte ook altijd ontgoochelingen. Onze tijd is niet voor alles rijp. Ook de kerk is nog onderweg, op weg naar haar hemelse gestalte. En dit sluit in dat zij nog in de tijd staat en slechts in historische gebrokenheid opstijgt naar de volle gestaltegeving van hetgeen zij aan genadevolheid en geloof in zich draagt.’Ga naar eind14 | |
[pagina 61]
| |
|