| |
| |
| |
A.L. Constandse
Kroniek van de buitenlandse politiek | China en India
Toen de maand november haar tweede helft inging scheen het dat India en China verwikkeld waren in een complete oorlog. Hoewel het strijdtoneel een ver afgelegen berggebied was, nauwelijks bewoond en van geen economische betekenis, gedroegen de twee mogendheden zich als Europese landen, wier nationale prestige op het spel stond. Degenen die hadden gevreesd dat het ontvoogde Azië eenzelfde periode zou moeten doormaken als Europa, leken gelijk te krijgen. In China was het niet noodzakelijk het patriottisme te wekken: dit was levendig gehouden sinds de Amerikanen maarschalk Tsjiang Kai-sjek zodanig waren gaan beschermen, dat Formosa onttrokken was gebleven aan het Chinese rijk. En de begeerte om dit rijk in volle omvang te herstellen leidde nu niet alleen tot felle beschuldigingen aan het adres van de Verenigde Staten, maar ook tot bittere verwijten aan India, dat een voorbeeld zou zijn van ‘bourgeois-nationalisme’, van het ‘heulen met de imperialisten’ en van het treden in het voetspoor der vroegere Britse kolonisatoren. De Indische regering, die een unie had geërfd zoals deze door de Engelsen was gesmeed, en die nimmer geestdriftig had kunnen zijn over het patriottisme der vele volken die deze unie vormden, zag onverwacht een laaiende vaderlandsliefde ontstaan. Premier Nehroe, steeds verder verwijderd van Gandhi's pacifistische - hoewel door de mahatma zelf herhaaldelijk verloochende - idealen, zeide zelfs ‘de Chinezen dankbaar te zijn dat zij de Indische nationale saamhorigheid hadden versterkt’. De staten en provincies beijverden zich, geld bijeen te brengen om de oorlog te kunnen voeren. Zij vroegen aan Nehroe hoe zwaar hij woog, om naar oude feodale zeden aan de premier zijn gewicht te kunnen zenden in goud, zilver of edelstenen. En van zulke sieraden stonden particulieren er vele af ter wille van de defensie. De vermaarde minister van verdediging, Krisjna Menon, werd als zondebok de laan uitgestuurd.
Zelfs de communisten - met de zegen overigens van het Kremlin - keerden zich tegen de Chinese aanvallers en beloofden steun aan de staat.
Wij kennen zulke verschijnselen te goed uit ons eigen Europese werelddeel om gerechtigd te zijn daarop, of zelfs op de Chinese agressie, veel kritiek uit te oefenen. De voorbeelden die het Westen heeft gegeven werden in Azië pijnlijk getrouw nagevolgd. Wie moest niet denken aan Elzas-Lotharingen, Triëst, Silezië, Sudetenland en tal van andere ‘irredenta’? Wat nochtans bevreemding wekte was de inzet van de strijd: de barre hoogvlakten, de niet of schaars bevolkte
| |
| |
bergen. En niet minder teleurstellend was het feit, dat de beide partijen na enige jaren van studie en overleg er niet in waren geslaagd, op vreedzame wijze tot een afbakening van hun gemeenschappelijke grens te komen. De Chinezen waren al vrij lang bezig het betwiste gebied te bezetten, en de Indiërs wilden niet verder onderhandelen, voordat Peking zijn troepen had teruggetrokken tot op de lijn die van 1914 af had gegolden als de juiste grens, de zogenaamde Macmahon-linie.
Indien men zich plaatst op een zuiver juridische grondslag, moet men tot de erkenning komen dat in feite de grens nimmer officieel is vastgesteld. Alle Chinese kaarten - dus ook die uit de tijd van de keizers, van de Kwomintang van Soen Jat-sen en van Tsjiang Kai-sjek - hebben de scheidslijn aangegeven ten zuiden van de Macmahonlinie. De Britten hebben zeer lang in het midden gelaten waar die lijn liep, totdat zij in 1914 de grens afbakenden die Nehroe als de juiste beschouwt. Wat dit betreft is India in de rechten en aanspraken getreden van het vroegere Brits-Indië, dus van het rijk dat onder voogdij stond van de Engelsen, en dat door deze feitelijk is geschapen. Het is hoogst twijfelachtig, dat de oude Chinese kaarten geografisch de grenslijn juist hebben aangegeven. Maar het is niet voor twijfel vatbaar, dat China nimmer de Macmahon-linie heeft erkend.
Gaat men terug in de geschiedenis dan moet men zich herinneren, dat Tibet sinds eeuwen onder de Chinese ‘suzereiniteit’ viel. De dalailama in Lhasa was een ‘leenman’ van de keizers te Peking. Het lamaïstische boeddhisme had zich ook uitgebreid naar het noorden, tot in Mongolië, en ook daar had de dalai-lama veel gezag. Maar sinds de tijd dat Marco Polo zijn reizen maakte, stond het voor ieder vast dat ook dit Mongolië een onderdeel uitmaakte van het Chinese rijk. De zwakheid van de keizers uit de laatste dynastie - die der Mantsjoes - had weliswaar tot gevolg, dat het centrale bestuur te Peking geen werkelijke controle uitoefende op zo ver afgelegen gebieden als Tibet en Mongolië. Dit echter was geen argument om te ontkennen, dat de Chinezen er de soevereiniteit over uitoefenden. Zowel Rusland als Engeland, de twee grote Europese mogendheden die haar gezag vestigden ten noorden en ten zuiden van het Chinese rijk - en die het gaarne zouden hebben gekoloniseerd -, hebben bij herhaling de Chinese aanspraken in dit opzicht als gerechtvaardigd erkend.
Tot 1907 waren Russen en Britten echter in geheel Azië elkaars felle mededingers. En aan het einde van de negentiende eeuw was het duidelijk, dat de dienaren van de tsaar het wezenlijke gezag zouden gaan uitoefenen over Buiten-Mongolië. Zij hadden geen geringe kans, hun invloed uit te breiden naar het zuiden, en zij conspireerden geducht in Tibet. Dit ging de Britten te ver, omdat Tibet immers grensde aan Brits-Indië en aan de vorstendommen Nepal en Bhoetan, benevens aan het Britse protectoraat Sikkim, alle drie Himalaja-gebieden, die vol- | |
| |
gens de Engelsen onder hun bescherming behoorden te staan. Een Russische opmars naar en in Tibet zou door Londen als een ernstige bedreiging worden beschouwd. Om zulk een ontwikkeling te verhinderen zond Groot-Brittannië dan ook in 1903 een expeditie naar Lhasa, met het gevolg dat de Tibetaanse ‘theocraten’ in 1904 beloofden, geen buitenlandse betrekkingen aan te knopen dan met Brits-Indië. Aan de Russen was de voet dwars gezet, hun nederlaag in de oorlog met Japan deed hen terugwijken en in 1907 zagen zij af van alle pogingen, in Tibet binnen te dringen.
Dit alles was buiten de Chinese dynastie om gegaan, en deze werd gedwongen het Tibetaans-Britse verdrag goed te keuren. Maar in dit verdrag werd de Chinese ‘suzereiniteit’ over Tibet erkend. Want de Engelsen wilden er niet door de Russen van worden beschuldigd, dat zij Chinese gebieden zouden annexeren. Dan immers zouden ook de Russen een voorwendsel hebben, Buiten-Mongolië en zelfs Mantsjoerije bij hun Aziatische gewesten te voegen. Toen dan ook de Engelsen het nuttig oordeelden, de grens tussen Brits-Indië en Tibet af te bakenen, gaven zij toe dat zij dit niet konden doen zonder dat de Chinezen aan de onderhandelingen deelnamen. Het keizerlijke hof vond het overigens gewenst, zijn gezag weer in Tibet te vestigen. Het zond daarheen een leger, dat van 1909 tot 1911 probeerde de Tibetanen tot gehoorzaamheid te dwingen. De Engelsen spoorden tersluiks de Tibetaanse monniken - die zowel het wereldlijke als het geestelijke gezag uitoefenden - wel aan zich te verzetten, maar ook toen ontkenden zij niet, dat Peking gerechtigd was troepen te stationeren in Tibet.
De Chinese revolutie van 1911 maakte een einde aan alle pogingen van Peking, de Tibetanen weer onder zijn controle te brengen. Krachtiger dan ooit werd de Britse voogdij. En van de gelegenheid maakte Groot-Brittannië gebruik om de grens met Tibet vast te stellen. Deze grens moest volgens hen lopen over bergkammen die een natuurlijke scheiding vormden. Maar ook nu wilden de Britten de Chinezen toch niet passeren. En zo kwamen drie delegaties bijeen: een Engelse, een Tibetaanse en een Chinese, die in 1914 in Simla de zogenaamde Macmahon-linie afbakenden. Deze delegaties parafeerden de overeenkomst. Maar... geen Chinese regering heeft haar ooit bekrachtigd, hoewel die ratificatie nodig was om aan de overeenkomst rechtsgeldigheid te verlenen. China was immers soeverein, niet Tibet.
Zolang China door burgeroorlogen werd verscheurd bleef de Macmahon-linie praktisch gelden. Enkele pogingen van Tsjiang Kaisjek om het gebied van de dalai-lama weer onder controle te krijgen, mislukten. Maar aan de communistische regering, die in 1949 haar gezag in Peking vestigde, gelukte het in 1951 wel ‘de provincie Tibet’ daadwerkelijk bij het rijk te voegen. Intussen had (in 1947) Brits-Indië opgehouden een kolonie te zijn. De republieken India en
| |
| |
Pakistan waren haar erfgenamen. En zij hadden laten weten, dat voor hen de Macmahon-linie rechtsgeldig was. Terwijl dus het rode China zichzelf beschouwde als de rechthebbende opvolger van het keizerlijke rijk, hielden India en Pakistan vast aan de zeggenschap over gebieden, die het koloniserende Engeland tot Brits-Indië had gerekend. Waarbij moet worden toegegeven, dat een andere grens nooit wezenlijk was afgebakend. De Chinese kaarten dateren uit de tijd van een keizerlijk imperialisme dat het niet zo nauw nam. Maar ook indien men aanneemt dat China tamelijk willekeurig is te werk gegaan, moet men toch erkennen dat de Macmahon-linie geen door Peking aanvaarde scheidslijn is.
Natuurlijk zou het geschil nooit van grote betekenis zijn geworden, en gemakkelijk in der minne zijn opgelost, indien India en China bondgenoten zouden zijn geweest. Deze twee grootste Aziatische mogendheden zijn evenwel rivalen. India heeft lange tijd de groep van neutrale Aziatische landen geleid, die niet alle onwelwillend stonden tegenover Europa (het bleef zelf lid van het Gemenebest) en die bereid waren Amerikaanse hulp te aanvaarden. Niet alleen het feit dat India zulk een financiële bijstand van de Verenigde Staten kreeg, maar ook dat het steeds betere betrekkingen ging onderhouden met Japan wekte de wrevel en achterdocht van de communistische Chinezen, die nu eenmaal in de Verenigde Staten hun grootste vijand zien, en nog immer de macht van Japan vrezen. Het gaat hierbij niet zozeer om het Indische binnenlandse regime, al wordt ook dit in Peking gehekeld wegens ‘zijn semi-feodale of burgerlijke karakter’. Niet zelden wordt gezegd, dat de toekomst van Azië zal afhangen van de vraag, welk stelsel - dat van India of dat van China - op den duur de beste resultaten zal behalen. Maar hoewel men het bestaan van een ideologische concurrentie niet kan loochenen, berust de voornaamste tegenstelling op de verschillen in buitenlands beleid.
De gebieden waarin de gevechten plaatsvinden zijn strategisch bovendien wel van betekenis, al hebben zij dan geen economische waarde. In het oosten immers zullen de Chinezen, als zij de grens verschuiven, een gewest van Assam naderen, waar het Indische gezag niet krachtig is. Daar, in het noordoostelijke grensgebied, wonen de stammen der Naga's, die minder zijn geciviliseerd, in geringer mate zijn ‘verwesterd’, dan de eigenlijke ‘volken’ van de Indische unie. De Britten hadden volstaan met het uitoefenen van een zuiver formele controle over de stammen aan de buitenrand van Brits-Indië. Indien de Naga's contacten hadden met den vreemde, dan konden dit alleen verbindingen zijn met de Tibetanen, en van die zijde dreigde Brits-Indië geen gevaar. Maar nadat India onafhankelijk was geworden, en vooral toen Tibet onder Chinees gezag was gebracht, haastten de Indiërs zich, militaire expedities uit te rusten naar de Naga-gewesten
| |
| |
om de grensstammen tot gehoorzaamheid te dwingen aan Nieuw-Delhi. Op het ogenblik genieten de Naga's zelfbestuur. Maar zij hadden onafhankelijk willen zijn. En als de Chinezen dit gebied naderen is het niet uitgesloten, dat zij de Naga's gaan opstoken tegen India.
In het noordwesten is de Chinese penetratie minstens zo gevaarlijk. Daar zijn gebieden bezet van Kasjmir, evenals Assam een der samenstellende staten van de Indische Unie. In Kasjmir nu, met zijn overwegend mohammedaanse bevolking, bestaat nog immer een vrij krachtige groep, die aansluiting wenst bij Pakistan of onafhankelijkheid. In de periode van 1947 tot 1948 heeft de toenmalige maharadja (een hindoe) weliswaar op legale wijze zijn staat aangesloten bij de Indische Unie. Hij deed dit, toen stammen en ongeregelde legers uit Pakistan zijn land binnenvielen, om het bij deze moslim-staat te voegen. De regering van Pakistan plaatste zich achter hun eis. Het deel van Kasjmir, dat door Pakistanen werd bezet, is nog steeds in hun handen. En... dit deel grenst in het hoogste noorden (in het hart van Azië) aan de Chinese provincie Sinkiang. Indien de Chinezen door hun bezetting van uitgestrekte stukken van Kasjmir in het daar zeer troebele water gaan vissen, wordt het gezag van India er nog meer bedreigd. En Kasjmir is een oude invalspoort, een onmisbare schakel in de verdediging van de noordelijke grens.
Om India in Azië te isoleren hebben de Chinezen vóór hun aanvallen een diplomatiek spel gespeeld, dat even omzichtig als intelligent is geweest. Zij hebben namelijk, om te voorkomen dat de buurstaten van India met dit land een defensief eenheidsfront zouden vormen, met die andere landen voor hen bevredigende grensovereenkomsten gesloten. Zij deden dit met Burma en Nepal. En... zij vonden de Pakistani's bereid, eveneens te gaan onderhandelen, over de grens wel te verstaan van Kasjmir met China. Door zulke besprekingen te voeren erkende immers China zijdelings, dat het meende dat tenminste een deel van Kasjmir tot Pakistan behoorde. Ja, eigenlijk onderschreef het dat Pakistan soevereine rechten uitoefende in Kasjmir. Het was overigens wel een fraai stukje politiek van de zijde van Pakistan. Dit was de militaire bondgenoot geworden van de Verenigde Staten, om subsidies en wapens te verkrijgen ter versterking van zijn positie tegenover India. Degenen in Washington die meenden dat die wapens bestemd waren om Chinese invloed te weren, waren reeds gewaarschuwd dat voor Pakistan de grootste vijand India was. Die waarschuwing is bevestigd. Niet alleen dat Pakistan weigerde, aan India enige steun te bieden tegenover Peking, het kritiseerde de Amerikaanse wapenleveranties aan India en konkelde met China.
Terwijl India dus wel in een zeer moeilijk parket zat, hoopte het nog altijd dat één mogendheid de Chinezen tot rede zou brengen, namelijk de Sowjet-Unie. Inderdaad had Moskou geen stelling gekozen voor
| |
| |
Peking. Het wilde bemiddelen. Het was voortgegaan reeds toegezegde straalvliegtuigen aan India te leveren. Het trachtte te voorkomen, dat China succes had met zijn expansieve politiek. Want men vergete niet dat de Sowjet-Unie, in het voetspoor van de tsaren, van Buiten-Mongolië een vazalstaat heeft gemaakt, en dat zij in 1945 Tsjiang Kai-sjek heeft gedwongen de onafhankelijkheid van Buiten-Mongolië te erkennen. Men moet er in Moskou op rekenen, dat de Chinezen dit land eens weer zullen opeisen. Zelden waren de spanningen binnen de communistische wereld zo groot. Nehroe wist het en trachtte ervan te profiteren. Hij vermeed te spreken van ‘communistisch gevaar’, en hij hekelde alleen het ‘Chinese imperialisme’, in de hoop dat ook de Sowjet-Unie daarvoor beducht genoeg was om stappen te doen ten gunste van India.
Het was echter de vraag, of Chroesjtsjow zich dit kon veroorloven, omdat het succes van zulke stappen twijfelachtig zou zijn. In de Cubaanse kwestie immers heeft Moskou getoond, geen oorlog te willen voeren met de Verenigde Staten ter wille van Fidel Castro. En deze ‘lafheid’ werd in Peking bijna onomwonden gehekeld. De Chinese pers koppelde twee elementen aan elkaar: zij laakte degenen die de ‘Indische democratie’ wilden verdedigen en die beweerden, dat deze de overgang kan bieden naar een Indisch communisme; en zij hoonde de politici, die zouden geloven dat men de vrede redt door de Amerikanen te ‘bevredigen’. En zonder met name de Sowjet-Unie te noemen bestond er weinig twijfel, dat de Chinese journalisten de vrijheid hebben gekregen, kritiek te oefenen op de buitenlandse politiek van het Kremlin. Dit verkeerde dus niet in een positie, sterk genoeg om China tot matiging te dwingen.
Nochtans wilde China niet erkennen, dat het oorlog voerde met India. Dit zou een uitnodiging zijn aan de Amerikanen, zich officieel tot bondgenoot te proclameren van het land van Nehroe. De kans op een wapenstilstand leek dus in het begin van december nog te bestaan. De geschillen die zich echter in Azië hebben geopenbaard, zullen nog lange tijd de internationale verhoudingen beïnvloeden.
Want het feit dat de Chinezen eind november zelf en eenzijdig het vuren staakten en hun troepen terugtrokken tot hun uitgangspunt vóór de aanval - niet te verwarren met de Macmahon-linie - bewijst voornamelijk dat zij vreesden te veel neutrale Aziatische landen tegen zich te krijgen. En in India was een zo fel patriottisme gewekt, dat Nehroe onverzoenlijk moest blijven, en de schepping aankondigde van een enorm leger. Azië ontwaakt, maar enigszins anders dan men had gehoopt. |
|