Kamer niet negeert, doch daar zit, onder meer ook om eventueel nog van antwoord te kunnen dienen. Dat brengt nu eenmaal de interdependentie met zich mee, die er tussen ministers en volksvertegenwoordigers in het parlementaire stelsel bestaat, ook in dat van Nederlandse makelij.
Was het een goede beurt van de volksvertegenwoordigers, dat zij nu eindelijk in dit opzicht hun tanden lieten zien, een goede bcurt maakten zij eveneens bij gelegenheid van de door het Tweede-Kamerlid dr. Vermooten mondeling gestelde vragen in verband met zekere misse, ja misselijke schandalen, die zich kort geleden bij meer dan één studentencorps - naar aan het licht is gekomen - op ontgroeningsgebied hebben voorgedaan. Terecht regende het aanvullende, tegelijkertijd van welverdiende scherpe kritiek en volkomen op haar plaats zijnde verontwaardiging getuigende vragen.
Nadat minister Cals van zijn kant op voortreffelijke wijze getoond had te beseffen, wat er mis is alsook wat er bij ontgroenen wel en wat geenszins door de beugel kan, maakte de minister van Justitie mr. Beerman met zijn beantwoording in meer dan één opzicht een uitzonderlijk slechte beurt. Deze oud-Leidenaar toonde, ik moet dit helaas constateren, bepaald nog een groentijd na de groentijd nodig te hebben, waarbij hem dan zekere begrippen van geestelijke en zedelijke waardij, die niet voldoende één met hem bleken te zijn, onder de neus gewreven zouden moeten worden!
Had ik het in mijn vorige kroniek over wisseling van de wacht, thans kan ik nog wel iets verder gaan en vaststellen, dat er zich in de Tweede Kamer straks heel wat vernieuwing zal voordoen. Het aantal zittende leden dat niet bereid is wederom een plaats in de Kamer te gaan innemen, alsook het getal van vooraanstaande figuren (ministers) die zich voor verkiezing in 1963 niet beschikbaar willen stellen, is opnieuw toegenomen. Reeds kon men hier en daar in de pers beduchtheid bespeuren, dat ten dele deze vrij omvangrijke uittocht van min of meer parlementaire ‘gladiatoren’ met een devaluatie van het Kamerlidmaatschap zou kunnen samcnhangen. Vandaar, dat er ook al proefballonnetjes opgelaten werden in verband met het opperen van denkbeelden, hoe het mogelijk zou zijn de positie van afgevaardigde aantrekkelijker te maken.
In dat verband kan onbetwistbaar ook van nut zijn het zoeken naar middelen om het door de volksvertegenwoordiging te verrichten werk, en dan tevens de toe te passen werkmethoden, meer belangstelling bij de burgerij te doen genieten, doeltreffender en wat minder tijdrovend te helpen maken.
Vandaar dat zeker in beginsel het proefstomen met een andere proeedure voor de begrotingsbehandeling, waarmee men onlangs in