Lunsiaanse gedoe ernstige ontstemming.
De enige waardige en juiste houding bij de behandeling van het goedkeuringsontwerp door regering en parlement in acht te nemen, zou zijn, zonder veel omhaal van woorden en zeker zonder het zoeken naar zondebokken, de weg te banen voor bekrachtiging van de met Indonesië gesloten overeenkomst.
Van zondebokken gesproken, indien het kabinet-De Quay het altijd nog zou willen doen voorkomen, alsof Nederland de aangegane regeling ten slotte wel moest slikken nadat aanvankelijk toegezegde of in het vooruitzicht gestelde Amerikaanse steun uiteindelijk kwam te ontbreken, dan zal Harer Majesteits regering hiervoor het ondubbelzinnige bewijs te leveren hebben. Zolang zij dat niet doet, bestaat er veeleer reden voor de opvatting, dat minister Luns en diens medeministers verantwoordelijk zijn voor een beleid, ten opzichte waarvan zo nu en dan door het hoofd van ons departement van Buitenlandse Zaken te veel gedaan is - en nu druk ik me nog heel hoffelijk uit - aan te blijmoedig optimisme of ‘wishful thinking’.
Niet zo gewaagd lijkt me overigens de stelling, dat straks het Nieuw-Guinea-beleid op onze binnenlandse politiek niet meer die zware hypotheek zal zijn, als in de laatste jaren al te zeer het geval is geweest. In dat opzicht bestaat er een redelijke kans, de Kamerverkiezingen van 1963 met een schone lei te kunnen ingaan. En in zoverre zal zich dus mogelijkheid voor zekere vernieuwing voordoen.
Ook in ander opzicht belooft het zo te zijn. Immers, wisseling van de wacht is ten dele zelfs al ingetreden en valt verder bepaald te verwachten, voordat het kiezerscorps ter stembus zal optrekken.
Juist nu het hier gaat om vervanging van fractie- en partijleiders, is het heel goed denkbaar, dat die vernieuwing in meer dan één opzicht van invloed op geheel ons politiek bestel zal kunnen zijn.
Vast staat reeds, dat dr. Tilanus en dat mr. Burger - welke laatste nu al voor zijn partijgenoot dr. ir. Vondeling heeft plaatsgemaakt - niet als fractieaanvoerders en Kamerleden zullen terugkeren. Hoe men ook over hun staatkundige opvattingen moge denken, beiden zal men node op het Binnenhof missen. Wel dient hieraan meteen te worden toegevoegd, dat voorshands de verwachting gerechtvaardigd schijnt, dat de reeds ingetreden verandering in de aanvoering van de socialistische Tweede-Kamergroep, eventueel verderstrekkende gevolgen zou kunnen hebben dan de commando-aflossing - nu ja, de uitdrukking commando is in dit verband een beetje te sterk! - bij de Christelijk-Historischen.
Het zal echter bij genoemde veranderingen niet blijven. Binnen het kamp van de V.V.D. is men nog druk doende zich te bezinnen op de vraag, wie straks lijstaanvoerder, wie fractievoorzitter en wie voorzitter