De Gids. Jaargang 125
(1962)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
J. Presser
| |
[pagina 82]
| |
wust van het verschil tussen beide genres ‘ego-documenten’, in zoverre als in het laatste de factor der heroverweging en herwaardering optreedt, alsook die van de ondergeschoven coherentie, de stroomlijning der feiten-sequenties in causale samenhang. Leest men echter Herzberg met het potlood in de hand, dan ontdekt men (blz. 14, 19, 25, 134) dat zijn ‘herinneringen’ nog sprekende elementen bevatten van de reportage, dus van het verslag van de man, die bij het opstellen nog niet wist hoe het verder zou lopen. In dit opzicht is het contrast tussen deze beide boeken dus niet zo groot. In ander weer wel: Mulisch ging om te zoeken en te onderzoeken. Wie of wat? Hierop lijkt mij meer dan één antwoord te geven, maar ik kom steeds weer terecht op... Mulisch. Hij zelf deelt mee (blz. 181): ‘...(ik) ben jurist noch journalist, ik ben een schrijver. ... Ik ben niet uitgenodigd voor deze reportage, ik heb mijzelf aangeboden, de zaak Eichmann heeft meer met mij te maken dan ik zelf weet.’ Ook moest Mulisch, hoewel hij zich heel grondig in deze niet gemakkelijke en in elk geval afschuwelijke materie had ingewerkt, met Herzberg vergeleken, niettemin de onvoorbereide blijven, voortdurend verrast en overrompeld. Bij een zo schrander en artistiek begaafd man blijkt deze grotere weerloosheid tegenover zijn eigen ervaringen meestal winst voor de lezer, die immers daardoor in sterkere mate mèt de schrijver aanwezig kan zijn: het beste wat wij van een reporter mogen verwachten. ‘Soms krijg ik de indruk, dat iedereen hier antisemiet is, joden zowel als niet-joden’ (Mulisch, blz. 43), zo iets had Herzberg niet licht geschreven, althans niet licht zó geschreven. Deze langjarige Zionist en doorknede theoreticus in joodse problematiek beschikt wel over andere formules om ons het verschijnsel dat achter deze waarneming van Mulisch schuilgaat, voor ogen te stellen. Welke verwondering kon daarginds weggelegd zijn voor deze man, schrijver van Amor fati, van Tweestromenland, van Kroniek der jodenvervolging, van allerlei literair en polemisch werk op dit ter- | |
[pagina 83]
| |
rein? In zijn boek is Herzberg verder onmiskenbaar de jurist; hij verduidelijkt, licht toe; wie zich vooral voor de rechtszaak zelf interesseert vindt daarin meer van zijn gading dan bij Mulisch, terwijl merkwaardig genoeg hun beider titels het omgekeerde suggereren. Als opmerkers, keurend en ijkend tevens, lijken mij beiden op hun best in hun portretten van Eichmann, toetsen aanbrengend, formuleringen vindend, die de lezer bijblijven. Zo Mulisch (blz. 161) ‘de kleurloze gasfitter’, een verschrikkelijk woord voor wie aan de gaskamers denkt; zo Herzberg (blz. 177) ‘de chef-inkoper voor Auschwitz (de één slaat de aardappelen en de groenten in voor het leger, de ander de Joden voor de gaskamers)’. Bij beiden (Mulisch, blz. 146; Herzberg, blz. 112) heel sterk de indruk van serviliteit, door Eichmann gewekt; het is wel aardig hier even bij te halen, dat in een door Karl Marx in 1865 ontworpen zelfportret juist deze menselijke eigenschap voorkomt als de door hem meer dan welke ook verafschuwde ondeugd. Karl Marx en Adolf Eichmann... Mijn hierboven reeds aangekondigde kritiek heeft bovenal betrekking op de bespiegelende gedeelten in beider boeken. Ik wil daarbij niet te veel zeggen van die plaatsen, waar men nog van ‘uitglijden’ kan spreken, iets wat bij Mulisch hier en daar voorkomt (blz. 11): ‘De chinezen straften de Hoang Ho als hij buiten zijn oevers trad en duizenden mensen doodde. Het verschil tussen de Hoang Ho en Eichmann bestaat hierin, dat wij hem in een proces schuldig spreken.’ Mij dunkt: dit kan niet. Ook ben ik weinig overtuigd door het psychologische trapezewerk dat Mulisch uithaalt met de portretten van Eichmann: zo iets toch komt altijd uit en het omgekeerde eveneens en iets anders ook. Maar heel duidelijk en onomwonden moet ik ingaan tegen zijn voorstelling van Eichmann als een marionet, als een klein rad in de geweldige machinerie van de ‘Endlösung der Judenfrage’. Deze visie is onhoudbaar, bleek dat alreeds tijdens het proces en blijkt dat helemaal in het gevelde vonnis. Natuurlijk was Eichmann een bu- | |
[pagina 84]
| |
reaucratische ambtenaar, maar in die functie maakte hij jarenlang, ongevraagd en vrijwillig, wat men overuren mag noemen. De jodenverdelging was zijn hobby, zijn roeping, zijn specialiteit. Hij saboteerde zelfs bevelen tot matiging, hij nam initiatieven, hij ontwierp eigen plannen - tot moord. Geen automaat: een automaat doet zijn werk en zeker zulk werk niet met instemming; een automaat wil niet zelf. Eichmann wou wel degelijk zelf, had hart voor zijn werk: moord. Die de moord heeft kunnen worden op zes miljoen joden, mannen, vrouwen, kinderen. Het is jammer dat een boek van juist deze kwaliteiten bij een groot aantal ontvankelijke lezers zulk een onjuist beeld fixeert. Op het juistere beeld kom ik aan het slot van dit artikel nog even terug. Ook naast Herzbergs tekst heb ik mij meer dan één vraagteken veroorloofd. Wanneer hij op blz. 18 aankondigt op de politieke kant van dit proces in te gaan, waaronder natuurlijk onvermijdelijk de vraag van de collectieve schuld van het Duitse volk valt, wekt hij verwachtingen, die hij niet helemaal vervult (blz. 23-24, 34, 97); op dit punt is Mulisch op één plaats duidelijker (blz. 57): ‘Ik ben er vanovertuigd, dat Hausners aanpak (Hausner is de openbare aanklager - J.P.) in Duitsland grote tevredenheid wekt’, dat wil zeggen door de te sterke concentratie op Eichmann zelf en de daaruit voortvloeiende geringere belasting van zijn ontelbare medeplichtigen. Geen van beiden komt echter toe aan de bittere conclusie van de Leidse hoogleraar Nagel, voor wie ‘de schuld van Eichmann grotendeels identiek (is) met die van de militaire leiders. ... Zonder de agressie van de generaals en zonder hun bescherming had Eichmann zijn werk niet kunnen doen.’ Het vonnis laat in paragraaf 242 in dezen weinig twijfel bestaan: ‘Wij willen ... niet zeggen, dat de beklaagde in zijn misdadigheid een uitzondering vormde binnen het regime dat hem had voortgebracht. Hij was een trouwe kwekeling van dit misdadigersregime. ... Wij zouden het totale beeld niet onderscheiden indien wij de verantwoordelijkheid voor deze veldtocht van vernietiging in vol- | |
[pagina 85]
| |
le omvang alleen aan de beklaagde toeschreven.’ Dan volgt een opsomming van medewerkende instanties: vrijwel alle overheidsorganen die maar iets met joodse kwesties uit te staan hadden: ‘alle wedijverden met elkaar bij de medewerking aan het gemeenschappelijke doel: de joden, de vijanden des rijks, volledig met alle middelen, zo radicaal en snel mogelijk uit te roeien.’ Maar ook daar mankeert voor mij een slot aan en ik had juist bij iemand van Herzbergs formaat op meer gerekend dan de paar aangeduide vluchtige opmerkingen. Wij leven nu eenmaal anno 1962 - und viele Mörder sind noch immer unter uns. Vervolgens kan ik niet in alle opzichten meegaan met Herzbergs beschouwingen over het verzet van de vervolgde joden (blz. 163-168) of beter: over het vrijwel ontbreken van zulk verzet. Hij maakte weliswaar melding van de opstand in het getto van Warschau en van die in enkele vernietigingskampen, maar houdt dan op. Ook hier te vroeg, dunkt mij; hier ontbreekt iets heel wezenlijks aan. En wel de vermelding van het feit, dat bij voorbeeld hier in Nederland (en misschien ook in Frankrijk) dan weliswaar geen ‘joods verzet’ is voorgekomen, maar wel degelijk verzet van joden. Ik ga nog verder en herhaal een uitspraak, die ik elders in de vorm van een stelling gegoten heb, een stelling, die ik onverzwakt wens te handhaven: Het verzet van joden in Nederland heeft relatief dat van niet-joden overtroffen. Relatief, dus àlle omstandigheden in aanmerking genomen. Dat betekent niet alleen een heel ander antwoord, maar een heel andere probleemstelling. Ben ik er nu? Nog niet helemaal. Laat mij nog eenmaal mijn aanhef mogen herhalen: Zo hebben de Israëli's dan toch Eichmann gedood, Adolf Eichmann, de moordenaar der joden. Israëli's en joden: wrekers en gewrokenen. Oog om oog, tand om tand? Vergelding? Wat is de zin dier woorden, toegepast op één mens tegen zes miljoen? En hoeveel moet men van die zes miljoen aftrekken, opdat ze zin krijgen? Wat had men met Eichmann kunnen doen, moeten doen? | |
[pagina 86]
| |
Had men hem, eenmaal gevangen genomen, moeten loslaten en zijn geestverwanten de gelegenheid moeten geven, aan de universiteit van Caïro of Damascus bij voorbeeld, een bijzondere leerstoel in joodse genocide voor hem te vestigen? Men heeft hem vastgehouden en alleen kwaadwilligen ontkennen, dat hij alle gelegenheid gehad heeft zich te verdedigen: zij hebben het ontkend en zullen het ontkennen. Een ander vonnis dan de doodstraf was niet wel mogelijk, nadat eenmaal zijn schuld was vastgesteld. En daarna lag de beslissing bij president Ben-Zwi. Het verluidt dat zijn kabinet hem eenstemmig de raad gegeven heeft, gratie te weigeren en uit niets blijkt dat hij geaarzeld heeft, dat zich hier zo iets voorgedaan heeft als een ‘Sternstunde der Menschheit’, een noodlotsuur waarin een voor eeuwen belangrijke beslissing valt. Het is algemeen bekend, dat anderen wel geaarzeld hebben en meer dan geaarzeld, ook binnen Israël, Martin Buber bij voorbeeld. Ook onder de joden trouwens bevinden zich principiële tegenstanders van de doodstraf: men kan niet in één bepaald geval, zelfs niet in dit, zijn beginsel verzaken. Misschien waren er onder ons, die de vage hoop koesterden, dat zulk een daad van genade eindelijk eens een doorbreking zou opleveren van de afschuwelijke kettingreactie van moord-op-moord - hoe vaak hoopten en hopen wij mensen niet op de doorbreking van dergelijke kettingreacties, die ons bestaan bedreigen (zo kan ook de niet-gelovige begrip koesteren voor de betekenis van bij voorbeeld de Christus-gestalte als zulk een kortsluiting in het drama der menselijke geschiedenis). Mijzelf leek tijdens dit proces nog een ander argument voor gratieverlening te bestaan, ja zelfs voor een ‘Adolf Eichmann, ga in vrede’: zij was onmogelijk. Nog eens en in alle ondubbelzinnigheid: het verlenen van gratie aan Eichmann was onmogelijk. Maar de hele geschiedenis van de joden hangt van onmogelijkheden aan elkaar. Was soms het voortbrengen van die Christus-gestalte niet iets onmogelijks? Was het joodse voortbestaan door al die eeuwen geen onmogelijkheid, de stichting van Israël geen onmoge- | |
[pagina 87]
| |
lijkheid, geen... wonder? Zulk een onmogelijkheid, zulk een wonder méér lag waarlijk wel in de lijn van de joodse geschiedenis. Een New-Yorkse jood schreef: ‘Wanneer de president het doodvonnis van Eichmann wijzigt, zal hij de komende generaties van joden een onschatbare erfenis nalaten: een besef van morele en intellectuele superioriteit.’ Ik geloof hiertegenover nuchterweg te mogen uitspreken dat het president Ben-Zwi en de zijnen daarom niet te doen was. Zij zijn staatslieden, zij willen hun daden baseren op macht en recht (Mulisch zegt dat ergens heel goed), zij willen de normale leiders zijn van een normaal volk in een normale staat. Zo gezien is deze strafvoltrekking de prijs, lang niet de enige trouwens, betaald voor de overgang uit eeuwenlange abnormaliteit naar hedendaagse normaliteit. Wie draagt daarvan de kosten? Eichmann? Die is dood. De wereld? Herzberg (blz. 5-7) heeft voortreffelijk aangegeven, hoe en waarom dit proces een therapie vormde voor de openbare mening dier wereld, een stuk bevrijding, een stuk verzoening. Akkoord, maar dan ook voor de joden, in wier herinnering die oorlogsjaren voortleven? Mijn antwoord, mijn uiteraard persoonlijke mening luidt: neen. Misschien enige, maar dan toch niet meer dan een gebrekkige katharsis. Ook dit een offer van de joden in de Verstrooiing aan de Israëli's ‘thuis’, van de overlevenden aan de levenden, van de ongenezenen, gaandeweg wel ongeneeslijken, aan de gezonden: een onontkoombaar, een noodzakelijk offer. Aan het eind wil ik nog even melding maken van een tweetal andere geschriften. Het eerste is het hierboven reeds aangehaalde vonnis, terecht geprezen als een juridisch en historisch meesterstuk; niemand mag voortaan over de jodenvervolging tijdens de Tweede Wereldoorlog samenvattend schrijven zonder het te raadplegen. Gedrukt, zou het zeker een boekwerk van een driehonderd bladzijden vormen. Tientallen aanhalingen zouden hier een plaats kunnen vinden; laat mij te hooi en te gras ergens iets uitpikken. Waarom ging men van de aanvankelijk ‘ruwe’, ‘pri- | |
[pagina 88]
| |
mitieve’ methoden van jodenverdelging (doodschieten bij voorbeeld) over op het gas? Omdat dit in de ogen van Eichmann en zijn medeplichtigen ‘eleganter’ was. De lezer overwege deze woordenkeuze even rustig: ‘eleganter’. Het staat er; zo was dat toen. Voor Eichmann. En voor zijn medeplichtigen. Dank zij hun kiese gevoelens stierven onze geliefden, onze familieleden en vrienden eleganter. De voortreffelijke kwaliteiten van dit vonnis (trouwens, in zeer veel opzichten ook al van de aanklacht) berusten natuurlijk op een enorme voorbereiding, waarbij de Israëli's in sterke mate aangewezen waren op medewerking van elders. Hiermee kom ik nu tot het tweede geschrift waar ik op doelde: het gedetailleerde rapport, van Nederlandse zijde in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen ingezonden: Adolf Eichmann und die Deportation der in den Niederlanden wohnenden Juden. Dit rapport is opgesteld door B.A. Sijes, verbonden aan het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie en schrijver van enige terecht hooggeprezen werken over de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog in Nederland (De Februaristaking, De razzia van Rotterdam). Wat de historicus onmiddellijk erin treffen moet is de scherpzinnigheid waarmee hier met het betrekkelijk spaarzame materiaal in het Instituut, althans voor zover het Eichmann betreft, zulke sprekende resultaten zijn bereikt. Hier nu staat Eichmann inderdaad voor ons als (blz. 19) ‘der managing director eines großen Unternehmens, der die Interessen der Eigentümer wahrt und in seiner Funktion, in seiner Arbeit, unter Berücksichtigung gewisser ihm erteilter allgemeinen Richtlinien, die ihm gestellten Ziele zu erreichen, zu konkretisieren versucht. In diesem Sinne war Eichmann Diener und Herr zugleich.’ Dienaar en meester: men ziet het verschil met Mulisch. Ik stel er prijs op, deze nabeschouwing af te sluiten met de vermelding van een absoluut geloofwaardige uitspraak, in Israël van bevoegde zijde gedaan: dat geen enkel land een zo voortreffelijke bijdrage voor dit proces heeft geleverd als Nederland. |
|