| |
| |
| |
A.L. Constandse
Kroniek van de buitenlandse politiek | Alarm in Indo-China
In het midden van de maand mei verkeerden de Amerikaanse strijdkrachten in het Verre Oosten in een alarmtoestand. Op het eiland Okinawa werd een modern bewapende divisie gereedgehouden om te worden ingezet in Thailand. Daar vertoefden reeds een duizendtal manschappen, die er hadden deelgenomen aan manoeuvres binnen het kader van de Zuidoostaziatische Verdragsorganisatie. Binnen korte tijd werd hun aantal uitgebreid tot een legergroep van vijfduizend krijgers. In het naburige Zuid-Vietnam streden met de regeringstroepen reeds zevenduizend in de guerilla getrainde Amerikanen tegen pro-communistische rebellen, terwijl het ‘koninkijke leger’ in Laos profiteerde van de bijstand van verscheidene honderden instructeurs uit de Verenigde Staten. Een eskader van de zevende Amerikaanse vloot was aangekomen in de Golf van Siam, en zijn geduchte luchtmacht nam deel aan verkenningen en operaties. Er zijn in de geschiedenis perioden genoeg geweest, waarin zulk een ‘vlagvertoon’ aanleiding werd tot een grote oorlog. Dat nu eigenlijk niemand zulk een catastrofale ontwikkeling verwachtte, bewees hoe bevreesd de grootste mogendheden zijn om te worden verwikkeld in een conflict met kernwapens. Sinds 1945 is het dan ook steeds nog gelukt, kleinere oorlogen te lokaliseren.
Uit een politiek oogpunt was hetgeen geschiedde overigens belangrijk genoeg. De Verenigde Staten, die de grootste zeemogendheid vormen, behoeven bases op het Euraziatische vasteland, om paal en perk te stellen aan de expansiedrang van de twee machtigste landmogendheden (de Sowjet-Unie en China) en ter bescherming van de onafhankelijkheid der ‘randstaten’ aan de periferie van het continent. Wat dit betreft is het zuiden van Indo-China (met name Zuid-Vietnam, Cambodja en Thailand) van een niet geringere strategische betekenis dan West-Europa, Turkije en Perzië. Het komt echter wel aan op de bereidheid van zulke staten, een militair bondgenootschap met de Verenigde Staten te sluiten, om aldus het machtsevenwicht tussen de ‘as’ Moskou-Peking en de Anglo-Amerikanen te helpen bevestigen. De Amerikanen, die hier de Fransen hebben vervangen en slechts een zwakke hulp ontvangen van Britten, Australiërs, Nieuwzeelanders en Filipino's (leden van de genoemde Z.O.A.V.O.) moeten op het Aziatische vasteland zelf regeringen vinden, die bereid zijn aan de Verenigde Staten een dienst te bewijzen. Zulke Aziaten moeten dan uitgaan van de veronderstelling, dat de onafhankelijkheid van hun landen de
| |
| |
alliantie met de Verenigde Staten vereist. Er zou dus plaats zijn voor een alliantie in het Verre Oosten, die vergelijkbaar zou zijn met die in de Atlantische sfeer. Maar alleen Zuid-Vietnam, Thailand en Pakistan (dat eigenlijk te ver naar het westen ligt) werken militair samen met de Verenigde Staten. Daarbij moet worden opgemerkt, dat Pakistan een twijfelachtige bondgenoot is. Het is vooral tot twee pro-Amerikaanse allianties toegetreden (één voor West- en één voor Oost-Azië) om zijn positie te versterken tegenover India, waarmee het worstelt over de vraag, wie Kasjmir in zijn geheel zal bezitten. Dit vorstendom, dat officieel een staat is van de Indische Unie, is ten dele door Pakistan bezet. In een vrijwel onbewoond en onherbergzaam gebied grenzen aldus Pakistan en China aan elkaar. Welnu, om te demonstreren dat zij en niet de Indiërs eigenlijk de heren zijn van Kasjmir hebben de Pakistani's onderhandelingen geopend met Peking over afbakening der grenzen. Zij spelen aldus de Chinese communisten in de kaart, die in deze betwiste gebieden gewapend tegenover de Indiërs staan. Neen, wat de tegenstellingen betreft in het Verre Oosten kan men Pakistan moeilijk een partner noemen van de Verenigde Staten. Deze hebben in Zuid-Oost-Azië slechts twee steunpunten: Zuid-Vietnam en Thailand.
Toch hebben de Amerikanen niets nagelaten om samenwerking met hen aantrekkelijk te maken. Zij hebben, sinds in 1945 nationale vrijheidsbewegingen de Fransen, Nederlanders en Britten begonnen te verontrusten, een anti-kolonialistische houding aangenomen en zich gedistantieerd van de Europese mogendheden, voor zover die afhankelijke gebieden wensten te behouden. Zij zijn in Indo-China slechts bereid geweest militaire hulp te bieden aan anti-communistische politici, mits die over onafhankelijke staten zouden regeren. Niet de kolonisatoren, maar de Aziatische naties wilden zij bijstaan, om buiten de invloedssfeer te blijven van de communistische mogendheden. Indien Vietnam, Laos, Cambodja en Thailand innerlijk soliede en gezonde staten zouden zijn geweest, zouden zij even normale geallieerden van de Verenigde Staten hebben kunnen worden als de Westeuropese naties. Maar in al deze Aziatische landen waren de feodale verhoudingen zo onhoudbaar geworden, dat sociale revoluties dreigden of uitbraken. En de opstandige bewegingen van arme boeren en landarbeiders, hier en daar ondersteund door een zwak stedenproletariaat, bleken anti-Amerikaans en beïnvloed door de communistische ideologie van de klassenstrijd, de noodzaak der landverdeling (althans van de onteigening der feodale heren) en de schepping ener staatsindustrie. In feite zijn deze volken toegekomen aan hun ‘Franse revolutie’. Doch door het ontbreken van een derde stand, die sterk genoeg is om de leiding over te nemen van de feodale kasten, slaan hun omwentelingen door naar die van het Russische en Chinese type. Voor zover er groepen zijn die men kan vergelijken met de westerse bourgeoisie, hebben deze groepen
| |
| |
zich te nauw verbonden met de vroegere kolonisatoren of met de grootgrondbezitters en vorsten, om een revolutionaire rol te kunnen spelen.
Historisch bezien had de verzetsbeweging in Zuid-Oost-Azië dus meer gemeen met hetgeen in Azië ‘communisme’ heet dan met het Amerikaanse kapitalisme. Indien de Verenigde Staten minder rijk zouden zijn, indien zij zelf een revolutionaire traditie zouden vertegenwoordigen, dan hadden zij kansen gehad om de opstandige stromingen in Azië te leiden. Nu echter hadden zij de reputatie, een even expansieve mogendheid te vormen als Russen en Chinezen, met dit verschil, dat zij niet geneigd of in staat waren een revolutionaire ontwikkeling te bevorderen. Als er een moderne bourgeoisie zou hebben bestaan, zou deze om gegronde nationale, economische en ideologische redenen met de Amerikanen in zee hebben kunnen gaan, en de volken die zij dan hadden vertegenwoordigd zouden daarbij wel hebben gevaren. Nu echter gebeurde iets, dat voor de Verenigde Staten zelf rampzalig was: het waren de feodale kasten, de achterlijk gebleven vorsten, de in diskrediet geraakte, corrupte kooplieden en speculanten, de generaals van een veroordeeld verleden, die zich in de armen wierpen van de Verenigde Staten en de militaire en financiële bijstand der Amerikanen aanvaardden, om zich zelf staande te houden. Zonder het te willen waren de vertegenwoordigers van Washington de bondgenoten geworden der reactie, van lieden wier namen even zovele symbolen waren geworden van een gehaat regime: Syngman Rhee en zijn opvolgers in Zuid-Korea, Tsjiang Kai-sjek op Formosa, Ngo Dinh Diem in Vietnam, Boen Oem in Laos en de dictators van Thailand. Vooruitstrevende vorsten als koning Sihanoek van Cambodja (vergelijkbaar met Hassan II van Marokko) poogden zelf de leiding te nemen van revolutionaire bewegingen en die in evolutionaire banen te leiden. Maar het is kenmerkend, dat zij zich niet konden veroorloven een bondgenootschap te sluiten met de Amerikanen, en de voorkeur gaven aan neutraliteit in de koude oorlog.
In de periode na 1945 ging ook de anti-koloniale actie in Indo-China samen met sociaal-revolutionaire bewegingen. In 1949 waren Vietnam, Laos en Cambodja formeel onafhankelijk geworden, maar de Franse troepen waren er nog aanwezig. Zij werden verwikkeld in een burgeroorlog, waarin de reactionaire kringen hun bondgenoten waren. In al deze landen stonden links en rechts tegenover elkander. Indien de Fransen zich tijdig hadden teruggetrokken, zou er een mogelijkheid hebben bestaan, dat de drie naties haar eenheid hadden bewaard, doordat de uitvoering van drastische sociaal-economische hervormingen en handhaving van de neutraliteit verzekerd hadden kunnen worden. In Vietnam had dit moeten geschieden onder leiding van Ho Tsji Minh, voordat deze afhankelijk werd van de Chinese communisten
| |
| |
in zijn oorlog met de Fransen. In Laos zou prins Soevanna Phoema de leiding hebben moeten verwerven, zoals in Cambodja vorst Sihanoek. Maar het heeft geen zin na te kaarten. In 1954 werd op de Aziatische conferentie in Genève een voorlopige oplossing gevonden, die hierin bestond: Vietnam werd verdeeld, het noorden werd een Chinese, het zuiden later een Amerikaanse invloedssfeer; Cambodja werd verlaten door Franse troepen en door aanhangers van Ho Tsji Minh, die daar opereerden, en sindsdien heeft dit neutrale vorstendom onder controle van Sihanoek de minste internationale moeilijkheden opgeleverd; in Laos zou nog een kleine Franse basis blijven, en de grote mogendheden beloofden alles te zullen doen om de linkse en rechtse fracties met elkaar te verzoenen in een neutralistische coalitieregering, met welk doel een internationale controle-commissie (gevormd door India, Canada en Polen) in het land moest blijven.
Na 1954 is in Vietnam de grens tussen de twee gebieden gehandhaafd, maar het conservatieve bewind in het zuiden kon de revolutionaire beweging (de Vietcong) niet de baas. Die Vietcong vertegenwoordigt niet alleen het socialistische ideaal, maar ook dat van hereniging met het noorden. De ‘sterke man’ in het zuiden, Ngo Dinh Diem, kon zich slechts handhaven met Amerikaanse militaire en financiële steun. De toestand is daar zodanig verergerd, dat hij ten slotte heeft verzocht om de bijstand van Amerikaanse troepen, die nu met helikopters, tanks en artillerie deelnemen aan de guerilla.
De ingewikkelde historie van Laos is niet te beschrijven. De vooruitstrevende neutralist Soevanna Phoema is er tweemaal in geslaagd, een coalitiekabinet te vormen van nationale verzoening, maar beide keren heeft hij moeten wijken, omdat de linkse Pathet Lao en de rechtse fractie onder generaal Phoemi Nosavan de strijd hervatten. De Amerikanen hebben in beide gevallen de reactionaire groepen gesteund, omdat die erin slaagden de hoofdstad Vientiane en de residentie Loeang Prabang te beheersen en daar een ‘koninklijke regering’ te vestigen. Hun huidige marionet is prins Boen Oem, zoon van een vorst die vroeger in het zuiden heeft geregeerd. Het zou hem al genoeg zijn, als hij in het zuiden dit vorstendom zou kunnen herstellen, ook als het noorden voor hem voorgoed verloren gaat. Hij zoekt natuurlijk steun bij Zuid-Vietnam, terwijl zijn ‘sterke man’ Phoemi Nosavan een neef is van de dictator van Thailand, zodat hij ook van die zijde kan rekenen op sympathie.
Ongeveer twee jaar geleden kwamen de Amerikanen echter tot de ontdekking dat de positie der beide heersers zo zwak was geworden, dat het beter zou zijn, over te schakelen op de neutralist Soevanna Phoema, om te voorkomen dat geheel Laos verloren zou gaan aan de Pathet Lao, die zich dan wel nauw zou verbinden met Noord-Vietnam en China. De mogendheden die hadden deelgenomen aan de Aziatische
| |
| |
conferentie van 1954 (onder Brits-Russisch voorzitterschap), werden weer bijeengeroepen, voor zover zij bij de kwestie waren geïnteresseerd. Daarop begon de ‘komedie der drie prinsen’: de neutralist Soevanna Phoema, de linkse Soefannoe Vong (een halfbroer van de neutralist) en de rechtse Boen Oem.
Vijfmaal verrasten zij de veertien-landen-conferentie met de mededeling, dat zij zich hadden verzoend en dat de neutralist premier zou worden van een coalitieregering. Zij verdeelden de portefeuilles en verlieten dan blijmoedig Genève, Zürich of de stad in hun eigen land, waar zij hadden vergaderd. Maar er veranderde niets, en telkens weer laaide de burgeroorlog in Laos op. De Amerikanen, vertegenwoordigd door Harriman, werden weldra verdacht van dubbel spel. Zij zonden Phoemi Nosavan immers oorlogsmateriaal, keerden Boen Oem drie miljoen dollar per maand uit en stuurden enige honderden militaire instructeurs. In februari onthielden zij de rechtse prins de maandelijkse toelage, maar hij had toen al een reserve van achttien miljoen dollar gekweekt en beschikte in de hoofdstad over een gewillige bankbiljettenpers. Hij rekent op de steun van Zuid-Vietnam en Thailand, en van ‘invloedrijke Amerikaanse kringen’, om zich te handhaven. Formeel waren alle mogendheden, te Genève bijna permanent vertegenwoordigd, het erover eens, dat Laos een neutralistisch kabinet moest krijgen onder leiding van Soevanna Phoema. Zij wachtten dus, totdat de drie Laotische prinsen zulk een regering zouden hebben gevormd. Zij trachtten een telkens verbroken bestand te doen handhaven. Toen kwam het bericht, dat de Pathet Lao tot de aanval was overgegaan, tweehonderd kilometer was opgerukt, en op 7 mei de sleutelpositie Nam Tha had veroverd. Vijfduizend man van het ‘koninklijke leger’ vluchtten, liepen over, deserteerden of weken uit naar Thailand. Boen Oem vloog naar Burma en Formosa om hulp te vragen. Hij beheerste niet veel meer dan de hoofdstad en de residentie.
Wat moesten de Amerikanen doen? Aan het handhaven van Boen Oem konden zij moeilijk denken, want zij hadden in Genève het standpunt ingenomen, dat deze prins moest aftreden. Met Amerikaanse troepen een burgeroorlog gaan voeren in Laos zou betekenen, dat daar een tweede Korea zou ontstaan, omdat de Pathet Lao dan stellig rechtstreekse Chinese steun zou krijgen. Door diplomatieke actie moest dus worden gepoogd, Laos in elk geval te neutraliseren, onder welk regime ook. Maar het was duidelijk, dat de nederlaag van Boen Oem ook de regeringen moest verzwakken in Thailand en Zuid-Vietnam. Om die in elk geval te redden werden dus troepen gezonden naar beide landen, aan welker grenzen reeds eenheden van de Pathet Lao waren verschenen. Maar wat vermogen de Amerikanen, om de actieve revolutionaire beweging in Zuid-Vietnam te liquideren, hoe kunnen zij voorkomen, dat in het dictatoriaal geregeerde Thailand de oppositie
| |
| |
groeit? Tegen de complicaties van dit probleem zijn de Verenigde Staten niet opgewassen. Indien in beide landen geen leider aan het bewind komt, die bereid is het staatsbestuur te zuiveren, de economie te saneren en de sociale verhoudingen zeer grondig te hervormen, zal de ene crisis volgen op de andere.
Omdat de Amerikanen in het defensief zijn gedrongen op twee kuststroken van Indo-China, en zij niet van plan schijnen te zijn Noord-Vietnam en Noord-Laos, die beide aan China grenzen, te veroveren, kan een internationaal conflict zeer wel worden vermeden. Te meer, omdat de Russen er geen enkel belang bij hebben hier een oorlog te riskeren ter wille van de Chinezen, die immers de enigen zouden zijn die van een eventueel vertrek der Amerikanen zouden profiteren. Toen in een vroeger stadium in Laos de rechtse generaal Phoemi Nosavan het gematigde bewind van de neutralistische prins Soevanna aanviel, is deze laatste materieel gesteund door de Russen. Men vermoedde dat zij dit deden om te voorkomen, dat de Chinezen zich geroepen zouden voelen in te grijpen. En men moet aannemen, dat Moskou wel bereid is Laos te helpen neutraliseren, al zal het verheugd zijn, indien de Pathet Lao het praktisch zal beheersen. Voor het ‘globale’ machtsevenwicht, waarvan de vrede afhangt, is het echter gewenst dat de Amerikanen tenminste bondgenoten behouden in Zuid-Vietnam en Thailand. Hoe daar echter het binnenlandse regime zodanig te hervormen, dat zij er niet meer gelden als de bondgenoten van feodale kasten? Dit is het kernprobleem, en het is bijna onoplosbaar. Niemand zou nu gaarne in de schoenen staan van president Kennedy.
|
|