het essay het licht. Voor Couperus, die goed wist dat hij van academisch standpunt als een dilettant in de humaniora beschouwd kon worden, was Kuipers geschrift een grote voldoening. Deze had meer gedaan dan deskundig lezen, hij was in Couperus' herscheppingen van de Oudheid zo opgegaan, dat zijn stijl een afgietsel van die van Couperus werd. ‘En toch zou in dat beeld van effen-klaren wolkenloozen morgen, toen in een blijde spanning het volk van Rome wachtte op zijn nieuwen keizer, geen lezer willen missen de donkere slag-schaduw van de Arx, die is de eerste zwijgende verkondiging van oud-Romeinsche kracht, die door Severus Elagabalus ten val zal brengen.’ Couperus? neen: Kuiper! En het merkwaardige dat ons de vijfenveertig jaar doet beseffen die intussen niet geheel effen vergleden zijn, is, dat Kuiper juist die wendingen van Couperus' schrijftrant overneemt die wij, die zijn grootheid toch zoveel duidelijker zien dan de tijdgenoten, vlug doorslikken om ze niet te veel te proeven: het esthetiserende, heel-bijzondere. Omdat wij houden van het stijlvol-gewone.
De brieven, die tot juni 1919 doorlopen (helaas zijn alleen die van Couperus bewaard), doen ons ook verbaasd staan over het minimale aantal ‘fouten’ waarop Kuiper, de vakman, Couperus wijst, en nog wel in De komedianten, dat Rome doet leven van keizer tot straatslijper.
De ‘Verantwoording en verklarende aantekeningen’ van de hand van J.B.W. P(olak) - hun zakelijke juistheid neem ik in vertrouwen aan - zijn even verzorgd als druk, lay-out en het originele omslag.
H.W. van Tricht