De Gids. Jaargang 125(1962)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 342] [p. 342] Willem van Toorn Gedichten Wakker worden Morgen schrikken wij wakker wetende dat het verwachte daar is. Hoor je voetstappen? Nee. Knopen onze zachte slaaphanden uit elkaar los. Doen onze ogen weer dicht en blijven wijdopen liggen, (Was dat de regen?), roerloos. Staan op. Sluipen naar het gordijn, gluren uit door de kieren, schichtig als schaduwdieren. Laat je niet zien, er zijn mannen met dode ogen in de straat, onbewogen in hun gelijke pakken staan ze alsof ze wachten op een sein. Kruip weer weg in het bed. Als wij stil blijven liggen denken ze, daar woont geen mens, komen ze niet bij ons binnen. [pagina 343] [p. 343] Garden party Mevrouw, dit licht is te scherp voor uw nieuw vel van poeder. Voelt u niet hoe het verwelkt, reddeloos als de bloemen om het gazon, waar uw zacht- glimlachend meisje een glas vol licht reikt aan elke gast? Hunkert u nu naar de handen die het strelend nemen, de monden die het kussend drinken? U lacht zo triest met uw laatste tanden. Bloemen, herfst wordt het, kouder en meer alleen, herfst vol laarzen en honden en dreigend van jagers, geweer aan de schouder. Mevrouw, de bloemen gaan dood en u wordt zienderogen ouder. U schudt ook te veel uw hoofd, poeder sneeuwt op uw schouder. [pagina 344] [p. 344] Mist Mist vermomt ons soms nog stopt monden toe en verdoezelt in langsgaande ogen bedrog, verstopt de schuldige voeten van de erfgenaam en sluit op de dode voorgoed in de groeve. De postbode, blind geslagen, wordt een zwarte boom tussen bomen zodat hij vandaag niet kan komen en morgen, wortel geschoten hebbende, staat aan 't parkwater, bloesem van brieven dragend. De anderen met hun verdomde eenzaamheden verdwalen, (men vindt hier veel kanalen, mist sluit hen zacht en donker) morgen zijn zij verdronken, vissen zien hen traag dalen. Tot in ons bang bed dringen ver en waterig roepende toch hun vervloekte zoekende stemmen nog binnen. [pagina 345] [p. 345] Het bericht Nacht. In de slaapdode straat, in een spiegel van regen, iemand met een tas, die tegen- over ons huis staat. Hij ziet mij niet, en jij slaapt stil achter mij. Nu steekt hij over. Ik hoor hoe beneden zacht de brievenbus slaat. Wie brengt een brief zo laat? Ik zie als hij verder gaat in een zuil van lantarenlicht een man, hij heeft geen gezicht. Schrik slaat de kamer zo dicht dat jij je stikkend opricht, snikt, onverstaanbaar praat, omvalt als dood en doorslaapt. Ik ren als een pop en raap beneden een klein papier op en lees: Voor het laatst roep ik. Het einde is hier. Voor wie de tekens kent slechts is hierna nog leven. Hoogachtend en getekend N.V. De Komende Mens. [pagina 346] [p. 346] Naar buiten. De deur blijft open staan als een mond vol zwart roepen. Ik zie hem lopen, ver al, of hij haast had. In regen koud als een vis volg ik hem. Overal klapt de brievenbus open, dicht, en papier valt. Dan naar de rand van het land, het laatste huis al voorbij. Daar wacht in een trechter van duister een vrouw als hij. Nog voor ik mij voel vallen vangt mijn netvlies het vreeslijke kussen van die twee vlezige blinde bleke hoofdballen. Regen verstopt hen spoorloos. Regen duwt onze deur open, sluipt naar binnen, naar boven, legt zich zacht op je roerloos lief lichaam. De brieven achter alle voordeuren wachten. Vorige Volgende