De Gids. Jaargang 125(1962)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 271] [p. 271] Leo Vroman Uithuizigheid Waren toch aldoor mijn gehoorkanalen maar beide tot de monden vol orkaan. Stonden binnen mijn oogballen maar voortaan dubbele diepe onbevolkte dalen. Want van de dagelijkse duizenden rondom dringen de bitter puilende gedachten mijn kleine hersens door alsof hun dom vechtlustig vet mij moet verkrachten. Nog twéé vreemden kil tegen elkander, nog één zo denk ik enkel dan nog maar nog één vloek van een ander tot een ander, dan zijgt die hele buitenwereld in elkaar, dan kan ik slapen tussen dikke muren met jou samen in een cementblok met cementen buren, cementen ramen, alle naargegroeide aangezichten alle kwaadplooiigheid vergeten, om alleen de wasem van je hete dichte aangebeden nog nauwelijks oogleden in te ademen. Maar van die ongenoeglijken (hoe reeds bah) heb ik nog steeds niet helemaal genoeg; nog is het niet te laat voor hun zo onwelvoeglijke verdriet in mijn gelaat; nog niet. [pagina 272] [p. 272] Want koud kan ik die kouden soms bespieden en denk: vergeef ze hun adrenaline gedeeld door hun norepinephrine maal hun 17-hydroxycorticosteroiden. Dan vind ik anderen bijna gewoon van bloed en buikwerk al te zo als ik en voel één hachelijk ogenblik de arme harmonie van ons hormoon. Al te ingewikkeld voelt dan die gang van stofwisselen tot eigenlijk beminnen; dan schiet mij walgelijk te veel te binnen van andermans fysiologie. Maar blijkbaar mag ik mij nog niet onttrekken aan de levenslange stroom van kleinigheden die wij allen bij elkaar moeten verwekken, moet ik hun aangezichten nog, nog overtreden. Welke schadeloze en uithuizige misdaad kan ik toch begaan waarvoor ik mij met weke spijkers aan mijn liefste dood mag laten kruisigen? Vorige Volgende