Nieuwe boeken
Prof. W. Brede Kristensen, The meaning of religion. Lectures in the phenomenology of religion. With an introduction by prof. Hendrik Kraemer. Translated by John B. Carman. - Martinus Nijhoff, The Hague, 1960. XXVIII, 532 blz.
Het valt toe te juichen, dat de door Kristensen nagelaten college-aantekeningen op deze wijze in een wereldtaal gepubliceerd zijn. Deze publikatie kan aan de gehele wereld duidelijk maken, waarom de schrijver in Nederland in zo hoog aanzien stond. Ook voor degenen die het werk van Kristensen reeds kennen, is dit een prachtige herhalingsoefening. Voor een boek dat in wezen reeds enige jaren voor 1940 afgesloten klaar lag, is het opvallend bijgebleven. Dit neemt niet weg, dat er nu vele punten zijn waarop het werk van Kristensen aanvulling en correctie behoeft. Voor een deel is dit echter de schuld van de uitgevers, die aan dit boek een titel hebben gegeven die niet in overeenstemming is met de inhoud, want het gaat bijna uitsluitend over de antieke religies rondom de Middellandse Zee, het terrein waarop Kristensen een meester was als weinig anderen. De andere godsdiensten, met name de grote Aziatische religies en die der primitieve volken, komen zelden aan bod en dan nog lang niet altijd op bevredigende wijze. Zo onderschat Kristensen ten enenmale de waarde van het etnologische materiaal voor de godsdienstwetenschap (blz. 40). De titel belooft dan ook meer dan het boek kan geven, vermoedelijk ook meer dan Kristensen zelf bedoeld heeft te geven.
De grote en blijvende waarde van dit werk ligt op het gebied van de antieke godsdienstgeschiedenis. De enkele malen dat primitieve godsdiensten ter sprake komen, blijken de theoretische veronderstellingen verouderd en ontoereikend (zie bij voorbeeld de behandeling van het totemisme, blz. 239 e.v.). Nu en dan werkt de beperking van de basis waarvan de schrijver uitgaat, ook belemmerend op het begrip van de behandelde verschijnselen. Zelfs de gedachte van het leven uit de dood, die het werk van Kristensen als een centrale bergtop beheerst, zou verruimd en verdiept kunnen worden door het volkenkundige materiaal erbij te betrekken. Maar de paar schaduwen die de criticus in het beeld meent te moeten tekenen, doen de lichtpartijen slechts des te glanzender uitkomen.
De vertaling is uitstekend, maar op blz. 115 is een kleine vergissing ingeslopen: ‘levenskruid’ kan niet vertaald worden met ‘spice of life’, een paar regels verder luidt de vertaling correct met gebruikmaking van het woord ‘herb’.
Th.P. van Baaren