| |
| |
| |
E. van Raalte
Kroniek van de binnenlandse politiek | Balans van de positie van het kabinet-De Quay
Nu ik deze kroniek moet schrijven en afsluiten vrij kort voor de 31ste december, komt er een boekhoudersneiging over me. Die brengt me ertoe balans op te maken met betrekking tot de positie van het kabinet-De Quay. Wel kan men eventueel opmerken, dat daarvoor misschien een juister tijdstip aanbreekt tegen het eind van een parlementair zittingsjaar en niet van een kalenderjaar, doch daar staat tegenover, dat deze kopie ter perse gaat op de kop af een jaar nadat er op 22 december 1960 een kabinetscrisis was ontstaan.
Mogelijk is hier een kleine geheugen-opfrissing niet geheel overbodig. Daarom zij in herinnering gebracht, dat er in de avond van die 22ste december een kabinetscrisis uitbrak in verband met misnoegen in de Tweede Kamer over het woningbouwbeleid. Oorzaak van de crisis was niet zozeer de aanneming door de Kamer van een motie-Van Eibergen met zekere wensen ten aanzien van de woningbouw, als wel dat ‘een belangrijk gedeelte’ van de antirevolutionaire afgevaardigden het ‘voor’ had laten horen, nadat de minister-president had verklaard, dat zo zich die figuur zou voordoen, de antirevolutionaire bewindslieden deswege ontslag zouden nemen, waarop alle overige ministers en staatssecretarissen dat voorbeeld zouden volgen. Let wel, ook al ware de aan de antirevolutionaire minister van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid, mr. Van Aartsen, onwelgevallige motie verworpen geweest, dan zou de crisis toch zijn ingetreden.
Als reden voor die gedragslijn gold namelijk, dat door een dergelijke houding van de antirevolutionaire fractie de grondslag aan het kabinet zou zijn ontvallen.
‘Wonderlijk’ noemde de christelijk-historische woordvoerder Tilanus dit. Volkomen terecht. Het heette immers van het begin af - en nog steeds is die leuze gehandhaafd gebleven - dat het kabinet-De Quay een extraparlementair karakter bezit. Van een extraparlementair ministerie kan volgens de geijkte staatsrechtelijke term slechts sprake zijn in geval van een ministerie, niet gelijk een parlementair ministerie, voortgekomen uit bepaalde parlementaire groepen en daarop steunende, doch een ploeg die juist ‘los’ van die groepen staat. En indien een kabinet inderdaad ‘los’ staat van zulke groepen, behoeft het er zich niets van aan te trekken, of deze dan wel gene fractie stemt voor iets waar het kabinet niet van gediend is: dan komt het er alleen op aan, dat er zich geen botsing met een meerderheid in de Kamer voordoet.
| |
| |
Het nog vóór de beslissing bij monde van de minister-president door hem en diens medeministers ingenomen standpunt was dan ook lijnrecht in strijd met de voor een extraparlementair bewind geldende spelregels. Of is het wellicht zo, dat het tegenwoordige kabinet zich bij nadere overweging juist extraparlementair gelieft te noemen, omdat het zo... extra gevoelig is als het zich in de wielen gereden ziet door een bevriende fractie?! Het is denkbaar, want ongeveer een half jaar voor het ‘wonderlijke’ gedrag waarvan ik zoëven gewaagde, had minister Beerman op een onbewaakt ogenblik, toen er ter gelegenheid van het toto-debat moeilijkheden in de Tweede Kamer te duchten schenen, een bede om hulp gericht tot... ‘de partijen waarop de regering steunde’.
Zeker, er is wel eens de theorie verkondigd, dat soms pas aan het einde van de rit uit te maken valt, dat op een kabinet het etiket ‘parlementair’ toch wel paste, maar we zijn nog geenszins aan het einde van de rit. Of de combinatie-De Quay dat einde, nagenoeg ongehavend, zal halen, is nog allerminst zeker. Van tijd tot tijd kraakt de wagen nogal eens, maar ja, soms gaat wel op, dat krakende wagens het langst duren.
Bij het opmaken van de balans ultimo 1961 laat deze in zoverre een voordelig saldo voor het kabinet zien, dat het er in zijn geheel zonder kleerscheuren is afgekomen sinds het antirevolutionaire Eerste-Kamerlid prof. mr. De Gaay Fortman er als ‘informateur’ in een snel tempo in slaagde de crisis van december 1960 tot een vreedzaam einde gebracht te krijgen. Zijn antirevolutionaire broeders in de Tweede Kamer keerden als berouwvolle zonen fluks in het vaderhuis van de ‘vrienden’ van het kabinet terug, zij het nog een beetje morrend en napruttelend.
En zo deden er zich in het eerste halfjaar 1961 geen ongelukken meer voor, tot er vlak voor de aanvang van het zomerreces op eenmaal een nieuwe verwikkeling ontstond. Zij was echter van heel wat beperkter aard dan de botsing van nu een jaar geleden. Niet de gehele ploeg van minister De Quay kwam in stormachtige wateren terecht en ging in lijfsgevaar verkeren, neen, het bleef bij slechts één man die overboord raakte.
Het was mr. Van Rooy, de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, die bij de behandeling van het wetsontwerp algemene kinderbijslag in de politieke golven omkwam. Vrijwel van de eerste dag af waarop hij, op het allerlaatst, in de boot was opgenomen, maakte hij de indruk daarin allerminst een kracht te zijn. Men had hem min of meer overgehaald een functie te gaan vervullen, waarvoor hij, voordien ongetwijfeld een goed burgemeester van Eindhoven, nu eenmaal niet deugde. Het komt trouwens meer voor, dat iemand op een andere post zich aardig door allerlei problemen kan heen slaan, maar als minister bepaald geen succes blijkt te zijn.
| |
| |
Hoe het zij, er zat een stuk tragiek in wat minister Van Rooy overkwam. Immers, toen ter gelegenheid van de in juli gevoerde gedachtenwisseling over de kinderbijslagproblematiek het vraagstuk betreffende een bijdrage uit de algemene rijksmiddelen ter tafel kwam om aldus alle zelfstandigen kinderbijslag te doen genieten - hetgeen in het bijzonder de K.V.P.-ers, dus de politieke geestverwanten van minister Van Rooy, zo vurig wensten - vond op 's ministers verzoek een korte schorsing van de beraadslagingen plaats. Daarop heeft hij met zijn ambtgenoten, die zich in de ministerskamer in het Kamergebouw bevonden, nader overleg gepleegd. Na afloop daarvan deelde hij in de hervatte openbare vergadering mede, dat kinderbijslag aan alle zelfstandigen dank zij een bijdrage uit de schatkist, uitgesloten was. Men zou er vervolgens nog eens een nachtje over slapen, doch bij het ontwaken bleek al spoedig, dat mr. Van Rooy ‘zich niet langer in staat zag’ het wetsontwerp in kwestie te verdedigen, zodat hij aftrad.
Had minister Van Rooy met zijn afwijzend antwoord op de in het debat geuite verlangens, waarover ik zoëven sprak, iets gezegd, dat niet overeenstemde met de zienswijze van het kabinet in zijn geheel? Op desbetreffende vragen kreeg mr. Burger, de fractieaanvoerder van de P.v.d.A., tot twee keer toe van de minister-president te horen, dat het door minister Van Rooy gesprokene wel degelijk geheel en al gezegd was namens het kabinet als zodanig. Al met al is dan ook nooit goed duidelijk geworden, wat er in juli precies aan de hand is geweest. Behalve dan, dat wel zonneklaar de opzet bestond alles te voorkomen waardoor het, als gevolg van gebrek aan eensgezindheid over de kwestie van de kinderbijslagregeling tussen de vier groepen waarmee het kabinet-De Quay in feite zo nauw mogelijke vriendschapsbanden tracht te onderhouden, op een kabinetscrisis zou uitlopen.
Dat is ook verder het alfa en omega gebleven van de door dat viertal, te weten de K.V.P., de antirevolutionairen, de christelijk-historischen en de liberalen, ten opzichte van deze aangelegenheid aan de dag gelegde politieke wijsheid.
Met het voor genoemde groepen en voor de ministersploeg verblijdende resultaat, dat ten langen leste op 12 december de Tweede Kamer het wetsontwerp inzake de kinderbijslagregeling met grote meerderheid (84-47) heeft aangenomen. Deze aldus binnengehaalde parlementaire oogst, te zamen met het feit dat de vervanging van mr. Van Rooy door dr. Veldkamp, tot dan staatssecretaris, een versterking van het kabinet betekent, geeft het tegenwoordige bewind reden tot voldoening.
Op de keper beschouwd bestaat er echter enerzijds voor de liberalen geen aanleiding tot juichen, hoewel zij gedaan kregen, dat er niets kwam van een door hen verfoeide algemene volksverzekering, waardoor zonder enige beperking kinderbijslag zou worden genoten. Zij
| |
| |
toch hebben niet bereikt, dat, gelijk in feite hun standpunt was geweest, alleen diegenen kinderbijslag zullen krijgen, die werkelijk in financieel moeilijke omstandigheden verkeren. De kring van hen, die ingevolge de nu in de Kamer van honderdenvijftig aanvaarde regeling kinderbijslag zullen gaan genieten, is aanmerkelijk ruimer dan de V.V.D. juist had geacht. Om des lieven (politieken) vrede wil heeft die fractie het echter maar geslikt. Aan de andere kant betreuren de K.V.P.-ers het natuurlijk, dat zij er zich bij hebben moeten neerleggen, dat er ten gevolge van het liberale verzet niets is gekomen van een op het stuk van de kinderbijslag door hen gewenste algemene volksverzekering. In zekere zin zijn de socialisten (P.v.d.A.) de lachende derden, want straks bij de stembus kunnen zij de kiezers voorhouden, dat deze heel wat meer zouden hebben gekregen, wanneer de P.v.d.A. mee aan het bewind was geweest. De goede luisteraar kon dan ook nog wel enig knarsetanden in de K.V.P.-fractie horen.
Dit was echter niets vergeleken bij de ontstemming, die er bij de fractie van de Katholieke Volkspartij in november viel waar te nemen, toen minister Zijlstra, uitgenodigd om precies te zeggen waarop het stond, verklaarde dat reeds de verwerping van een der twee belastingontwerpen, die onder meer de K.V.P. op dat ogenblik nog niet tot stand wilde zien komen (te weten het bijzonder recht op minerale oliën en bovenal, verhoging van de vennootschapsbelasting), een kabinetscrisis ten gevolge zou hebben.
‘Een minister van Financiën moet nu eenmaal stijfhoofdig zijn,’ zei de bewindsman in antwoord op het verwijt, dat hij al net zo halsstarrig was als minister Hofstra in december 1958 was geweest en zich diens voorganger prof. Lieftinck bij meer dan één gelegenheid had getoond.
Dr. Lucas, de financiële specialist van de door dr. De Kort aangevoerde K.V.P.-fractie, had heel hoog van de toren geblazen. Verstandig was dat niet. In de eerste plaats, aangezien de zwakheid van zijn ‘argumentatie’ wel heel triest afstak tegen het uitermate knap betoog van de minister van Financiën. Deze maakte heel duidelijk, dat en ook waarom het conjunctuurbeleid, voor hem en de overige bewindslieden bij uitstek - en dit terecht - het richtsnoer voor het financiële beleid, niet toeliet in elk geval de verhoging op de vennootschapsbelasting nog maar een beetje te laten rusten. Doch bovendien was 's heren Lucas optreden ernaast en insgelijks dat van dr. De Kort (die ten slotte nog met tweeërlei eisen voor de dag kwam, waarvan hij op zijn vingers had kunnen narekenen dat zij onaanvaardbaar zouden zijn), omdat de heren toch drommels goed wisten er geen kabinetscrisis voor over te hebben.
Wie het in de parlementaire strijd niet op haren en snaren wil zetten, moet zich ervan onthouden met veel lawaai een begin van een aanval te ondernemen. De ten slotte in zulk een geval onafwendbare terug- | |
| |
tocht wordt er immers maar des te smadelijker om. Het hoongelach, dat uitbrak toen dr. De Kort op het kritieke ogenblik kwam verklaren, dat zijn fractie met het oog op de internationale toestand, waaronder in het bijzonder nog genoemd werd het probleem inzake Nieuw-Guinea, geen kabinetscrisis wilde veroorzaken en dus door de knieën ging, had hij zelf uitgelokt. Het bestaan van genoemd probleem was immers al eerder bekend! Enfin, de Papoea's hebben, althans voor de K.V.P., dienst gedaan om het kabinet-De Quay te redden.
Men versta mij wel, zo stond het in november ter gelegenheid van de discussies over de hier vermelde belastingontwerpen van minister Zijlstra.
Of de Papoea's blijvende redders uit de nood voor het kabinet zullen zijn, is echter nog zeer de vraag. Want meer dan ooit is het kabinet-De Quay in een uitermate moeilijk parket komen te verkeren, sinds het in de Algemene Vergadering van de V.N. met betrekking tot het Nieuw-Guinea-vraagstuk niet het gehoopte of gewenste succes vermocht te behalen. En daarna is dat parket er nog moeilijker op geworden door verschillende factoren, zoals India's inpalming, in strijd met hetgeen rechtens toelaatbaar is, van Goa (eens Portugese kolonie binnen het overige India); het voortduren van de in alle opzichten bedenkelijke conflictstoestand tussen Indonesië en Nederland, waarbij dan verder de factor komt van groeiend verzet hier te lande tegen het door het kabinet ten opzichte van het vraagstuk-Nieuw-Guinea nog steeds voorgestane beleid. Op het ogenblik dat ik deze kanttekeningen aan het papier toevertrouw, ziet het er nog altijd naar uit, dat niet alleen minister Luns, maar tevens het ministerie-De Quay als collectiviteit, van zins zou zijn te trachten in 1962 min of meer een da capo bij de V.N. te ondernemen, wat het de eerste keer in elk geval niet doorgegane plan-Luns betreft. Dat viel bepaald op te maken uit de door de minister-president op 8 december namens het hele gezelschap - men heeft hier te maken met kabinetsbeleid, niet slechts met het door de minister van Buitenlandse Zaken voorgestane beleid - aan de voorzitter van de Tweede Kamer toegezonden brief.
Daarover, dat wil zeggen over heel het Nieuw-Guinea-beleid, zal volgens de thans bestaande plannen op 2 januari een debat in de Kamer plaatsvinden. Reeds heeft mr. Burger onomwonden aangekondigd, dat zijn partij voor een poging tot een da capo gelijk door de ministerpresident in zijn brief geschetst, niet te vinden is. Daarbij komt, dat sterk te betwijfelen valt, of de antirevolutionairen er heel anders over zullen denken. En voorts is het niet uitgesloten, dat ook de christelijkhistorischen in de gegeven omstandigheden aan enige koersverandering toch wel de voorkeur zouden geven.
Er wachten het ministerie dus zeker reeds in het begin van het nieuwe jaar moeilijkheden, als het ongewijzigd het op 8 december in geschrifte
| |
| |
uiteengezette standpunt zou blijven innemen. Als... zo dient nog wel even te worden onderstreept. Want bij het opmaken van de balans ware het onbillijk helemaal geen acht te slaan op een bijzondere creditpost: die van de door het kabinet-De Quay reeds bewezen gave om ten aanzien van het Nieuw-Guinea-beleid een grote mate van beweeglijkheid, van dynamiek te aanschouwen te geven!
Vermoedelijk zullen de lezers de opvatting wel kunnen onderschrijven, dat in verhouding tot de aan het slot van dit overzicht aangeroerde materie, onderwerpen als verschijnselen van absenteïsme in 's lands vergaderzaal, als het rumoer om de zaak-Van der Putten zozeer in het niet zinken, dat opmerkingen daarover thans beter bewaard kunnen worden tot een volgende keer.
Naschrift. Zojuist zijn, toen het bovenstaande al geschreven was, hoogst belangrijke berichten en commentaren losgekomen, die de volgende aanvulling noodzakelijk maken.
Na Goa en in verband met de dientengevolge mogelijk nog dichterbij gekomen gevaren van president Soekarno's dreigend optreden ten opzichte van Nieuw-Guinea valt een opvallende beweging met betrekking tot het regeringsbeleid inzake Nieuw-Guinea waar te nemen. Nieuwste ‘dynamiek’ dus.
Het is wel triest, dat aldus pas één minuut voor twaalven het kabinet-De Quay in dit voor ons land zo uitermate belangrijke probleem van internationale aard overstag begint te gaan. Wat moet het ‘excellente’ gezelschap spijt hebben van de nog geen veertien dagen geleden, immers op 8 december, aan de voorzitter van de Tweede Kamer gestuurde brief. In wezen toch blijft er niet veel anders meer over dan die vrijwel met huid en haar in te slikken. Altijd, voor zover dat met een brief kan, want er schuilt nu eenmaal veel waars in het ‘scripta manent’.
Scherper dan ooit komt thans in het volle licht te staan, welk een uitermate verkeerd beleid er in de jongste tijd is gevoerd. Met name bovenal sinds de mislukking van het Nederlandse plan ter Algemene Vergadering van de V.N. Bij een beetje meer inzicht en bij wat minder eigen wijsheid hadden minister Luns en diens medeministers, als zij zich niet koppig hadden ingepraat, en bovendien getracht dit anderen ook diets te maken, dat het geen nederlaag, derhalve geen mislukking was geweest, de pijnlijke situatie kunnen vermijden welke zich nu voordoet. |
|