| |
| |
| |
A.L. Constandse
Kroniek van de buitenlandse politiek | De crisis in ons nationaal ‘politiek instinct’
Het jaar 1961 kan in de geschiedenis van West-Europa stellig worden gekenschetst als ‘het jaar van de Berlijnse crisis’. Deze heeft op een aanzienlijk deel van het Nederlandse volk zulk een indruk gemaakt, de ‘muur der schande’ en de incidenten daaromheen zijn een zo verontrustend symbool geworden, dat men kon gewagen van een ongewone opwinding. Aan die bewogenheid paarde zich een mentaliteit, die gepast scheen voor het voeren van een ideologische kruistocht tegen de communistische regimes. En het resultaat was een verrassende identificatie van de bedoelde Nederlanders met het Duitse volk, een voorheen ongekend gevoel van lotsverbondenheid, medeleven en medelijden. Bismarcks zelfverzekerdheid, die hem eens heeft doen zeggen: ‘Holland annektiert sich selbst’, scheen althans sentimenteel gesproken gerechtvaardigd te zijn geweest. Onze solidariteit met de Duitsers leidde ertoe, dat wij het enige volk waren dat twee minuten stilte in acht nam nadat de Russen hun tot nu toe krachtigste kernbom hadden doen ontploffen. Deze proefneming werd door Chroesjtsjow een waarschuwing genoemd aan het adres der Westduitsers. Wij betreurden toen in die twee minuten geen doden, geen slachtoffers van de Duitse bezetting. Wij concentreerden ons vastberaden op het gevaar dat dreigt uit het nieuwe Moscovitische Armageddon.
Natuurlijk getuigt de grondige wijziging van de richting waarin zich onze liefde en haat openbaren van een geestelijke crisis, die ons volk na 1940 heeft beroerd, en die bij volksvertegenwoordigers en regering heeft geleid tot het onderstrepen van onze continentale roeping. Nog tot in het jaar 1947 (toen zich de ‘koude oorlog’ duidelijk begon te manifesteren) was er een logische lijn te vinden geweest in onze buitenlandse politiek. Wij waren sinds de zestiende eeuw een zeevarend volk geweest, een koloniserende maritieme mogendheid, rivaal of bondgenoot van de Britten, ‘een eiland op het continent’. Er was in al die eeuwen slechts één onderbreking geweest van onze traditionele zelfstandigheid, en die was gevallen in de Franse tijd. Doch niemand was geneigd, deze zegepraal van het ‘continentale stelsel’ (in velerlei betekenissen) in overeenstemming te achten met ons nationaal belang. Zo spoedig wij konden hernamen wij onze plaats onder de maritieme volken, en doordat wij ook in de eerste wereldoorlog buiten de continentale conflicten bleven, handhaafden wij op het vasteland onze neutraliteit tot aan het jaar 1940.
| |
| |
Potentieel bleef ons heil liggen in een goede verstandhouding tot de machtigste zeemogendheden, aanvankelijk dus Engeland en na 1918 de Verenigde Staten van Noord-Amerika. Zij waren geroepen, een ‘balance of power’ te handhaven, die hierin bestond dat zij een tegenwicht vormden tegen de machtigste staat op het continent door het steunen van de zwakkere landen, die door die sterke mogendheid werden bedreigd. Sinds onze stadhouder Willem III koning van Engeland was geworden waren wij aangewezen op allianties met de Britten, om te trachten te voorkomen dat Frankrijk ons zou annexeren. Na de val van Napoleon garandeerde het herstel van de ‘balance of power’ onze onafhankelijkheid. Toen ons land van 1940 tot 1945 wederom werd bezet door de toenmalige geduchtste landmacht, de Duitse, dankten wij onze herrijzenis aan de Britse en Amerikaanse zeemogendheden. Er was geen twijfel aan, dat onze regering en ons volk in de tweede wereldoorlog ‘aan de goede kant’ stonden. Een traditie van vele eeuwen was gehandhaafd.
Sindsdien is Rusland (hervormd tot de Sowjet-Unie) de grootste continentale mogendheid geworden, met een expansieve kracht die zware druk uitoefent op alle Europese, en zelfs Aziatische, randstaten. En het is natuurlijk dat tegen het dreigende overwicht van de Russen ons volk zijn alliantie bestendigde met de Engelsen en Amerikanen en met andere landen op het vasteland, die in dezelfde positie verkeerden als wij. Aan de onvermijdelijkheid van ons deelgenootschap aan de nato bestaat geen twijfel. Onze ligging, ons nationaal belang en onze politieke tradities hebben ons daartoe voorbestemd, waarbij ook nog de meeste geallieerden een type van civilisatie kenden, dat met het onze kon worden vergeleken. De lotsverbondenheid tijdens de oorlogsjaren maakte het aanvaarden dier alliantie nog gemakkelijker.
Een geheel nieuw element trad evenwel in onze politiek, toen de Duitsers - voor zover zij binnen de westelijke invloedssfeer woonden - van vijanden tot bondgenoten werden. Sinds onheuglijke tijden hebben de overwinnaars de overwonnenen tot hun geallieerden trachten te maken, en wat zouden zij anders hebben kunnen doen? Een ‘renversement des alliances’ is in de geschiedenis zo normaal, dat in de loop der historie vrijwel alle landen elkaars vijanden en vrienden zijn geweest. Geen volk kiest zijn bondgenoten in vrijheid: het wisselende lot geeft of ontneemt ze aan een bepaalde natie. Doch indien men deze nuchtere noodzaak aanvaardt, is dit een aanwijzing dat een buitenlandse politiek, gebaseerd op gevoelens, ideologieën of emoties, onmogelijk en noodlottig is. De loop der geschiedenis, en niet onze sympathie of liefde, heeft ons de Westduitsers tot bondgenoten gegeven. Men zal zich niet vergissen als men zegt dat zeer velen liever een alliantie zouden hebben gesloten met de Polen, Tsjechen, Roemenen of Joegoslaven, de vroegere vrienden van de Fransen. De vraag is dus ook gewettigd of een op- | |
| |
gewondenheid, die tot een psychose kan worden, ten aanzien van de ‘Berlijnse kwestie’ wel zo verstandig was.
Het zich emotioneel verbonden gevoelen met de Duitsers is een geforceerde poging, onlustgevoelens uit een zeer nabij verleden te verdringen. En het onderstrepen van een gemeenschappelijke ideologie heeft ten doel, het eenheidsfront tegen de Russen te versterken. Maar waarom zou men overdrijven? De Westduitsers hebben nu een democratisch burgerlijk regime. Allicht: Amerikanen, Britten en Fransen hebben dit ingevoerd, zoals de Russen in Oost-Duitsland hun staatskapitalistische dictatuur. Wat echter de gezindheid van West- en Oostduitsers beide aangaat, tast men in het duister. Ten slotte heeft iedere Duitser van vijfendertig jaar en ouder - en men kan niet voorbijgaan aan hun invloed op de jongeren - twaalf jaar achter de rug van nationaal-socialistische indoctrinatie. En degenen, die zich daartegen daadwerkelijk hebben verzet, indien zij nog in leven zijn, vormen een kleine minderheid.
Maar... zelfs dit is minder belangrijk voor de buitenlandse politiek dan men denkt. Ook een democraat kan een ‘imperialist’ zijn, ijveraar voor ‘herstel van het rijk’, een ‘revanchist’. De geschiedenis heeft daarvan (in Engeland, Frankrijk, Amerika en... Duitsland bij voorbeeld!) voorbeelden genoeg gegeven. De categorieën waarin men denkt ten aanzien van de binnenlandse politiek, zijn niet dezelfde als die, welke voor het buitenlandse beleid gelden. Zo kan men de vraag eenvoudig aldus stellen: hebben de Westduitse volksvertegenwoordigers en ministers (van welke partij ook) aparte, nationale oogmerken, die niet dezelfde zijn als de doeleinden van de Atlantische overwinnaars, die een tegenwicht zoeken te vormen tegen hun vroegere Russische bondgenoot? Het antwoord moet positief luiden. Geen Duitser kan de noodgedwongen aansluiting bij de nato anders zien dan als een instrument voor het behartigen van het nationale belang. En de Nederlander die zich daarmee identificeert, ‘annektiert sich selbst’.
De verdeling van Duitsland en de verheffing van de Sowjet-Unie tot grootste landmogendheid is het resultaat van de politiek van Hitler. Die verantwoordelijkheid kan het Duitse volk, dat de Führer twaalf jaar in vrede en oorlog diende, ook als het zich nu bedrogen voelt, niet afwentelen op de westelijke wereld. Maar het is juist zo, dat de Duitsers van dit Westen verwachten, dat het als leidraad van zijn beleid de hereniging der Duitsers zal stellen. Het stukslaan van het Derde Rijk, door westelijke en oostelijke geallieerden te zamen, is echter het resultaat van een verbeten oorlog; en slechts door een nieuwe oorlog zou het ongedaan zijn te maken. Wij zien er daarbij van af, dat een derde wereldoorlog met kernwapens aan niet veel Duitsers meer de kans zou bieden zich te herenigen. De situatie is eenvoudig deze, dat er twee Duitse republieken zijn ontstaan, scheppingen der overwinnaars, elk een ‘Se- | |
| |
paratstaat’, en dat de aan Polen en de Sowjet-Unie toegevallen gebieden door de Duitsers zijn ontvlucht of gedwongen geëvacueerd. In de loop van hun geschiedenis zijn de Duitsers (als men tot hen ook de Oostenrijkers rekent) twaalf eeuwen verdeeld geweest in staten, die elkaar geenszins vriendschappelijk gezind waren, en slechts twaalf jaar vereend. De huidige situatie is geen historische ‘nouveauté’, evenmin als de verdeling der Nederlanden. Natuurlijk is ook een nieuwe hereniging niet uitgesloten. Maar de voorwaarden daartoe ontbreken in dit tijdsgewricht, en niet door de schuld van het Westen.
De ‘voorlopige’ verdeling zal (tenzij een oorlog de kaart van Europa geheel, en dan grondiger dan ooit, zou wijzigen) blijven bestaan totdat de nu overheersende tegenstelling tussen de Atlantische alliantie en het Sowjet-blok, die geen van beide overigens de soliditeit der eeuwigheid hebben, wordt ‘afgelost’ door geheel andere antithesen, die de bestaande tegenstelling op de achtergrond dringen. Kan men een oorlog steeds weer uitstellen, dan verandert de internationale constellatie zich stellig, al weet niemand nog op welke wijze. Maar intussen kan de situatie niet ongeregeld blijven, niet explosief. Wie geen heil verwacht van het kweken van een oorlogspsychose moet dus ‘concurrerende coëxistentie’ op basis van de bestaande grenzen en staten onvermijdelijk achten, met behoud van het militaire machtsevenwicht, dat echter allereerst het afschrikken van oorlog tot doel moet hebben. Oorlog voeren kan men niet, zonder dat de wereld der blanken zelfmoord pleegt.
Toen de westelijke geallieerden in 1949 de Bondsrepubliek schiepen, hebben zij het grondgebied daarvan nauwkeurig omschreven. Deze republiek strekt zich niet uit over West-Berlijn. (De aanvankelijke clausule, dat West-Berlijn een der ‘Länder’ zou zijn, is door de bezetters krachteloos verklaard.) De Berlijnse senaat kan naar de Bondsdag wel vertegenwoordigers zenden, doch die hebben daar geen stemrecht. In Bonn kan men zekere wetten maken, die ook gelden voor West-Berlijn, dat door de Bondsrepubliek rijkelijk wordt gesubsidieerd. Maar zulke wetten moeten door de Berlijnse senaat en... door de bezettende mogendheden worden goedgekeurd. Voorts mag volgens de Amerikanen, Britten en Fransen de Bondsregering ‘spreken namens alle Duitsers’. Doch dit houdt niet in, dat alle Duitsers ter wereld eigenlijk onderdanen zouden zijn van de Bondsrepubliek.
Deze laatste gedraagt zich echter, alsof West-Berlijn tot haar zou behoren en alsof in beginsel alle Duitsers haar staatsburgerschap hebben (waarvan de vluchtelingen uit Oost-Duitsland profiteren), terwijl zij kaarten laat drukken waarop de Oostduitse republiek ‘de bezette Sowjet-zone’ heet en een deel van Polen ‘Duits gebied onder Pools beheer’. Dit wordt gerechtvaardigd met de stelling, dat er nog steeds geen definitieve vrede is gesloten met het Reich. Dit Reich bestaat echter niet meer, en de consequentie van dit standpunt is, dat vrede pas mo- | |
| |
gelijk zou zijn na de herstelling van het Reich. Ja, de vertegenwoordiger van Bonn in West-Berlijn, dr. Vockel, zei in maart 1960 tot Nederlandse journalisten, dat het Reich eigenlijk nooit had gecapituleerd. Dit deed het leger, niet de Rijksregering, die er niet meer was! Zo wordt alles op losse schroeven gezet.
Een vroegere burgemeester van West-Berlijn, dr. Reuther, heeft eens gezegd dat het subsidiëren van zijn stadsdeel de moeite waard was, omdat het toch nog altijd ‘een goedkope atoombom was, om Oost-Duitsland te laten springen’. Er zou dan heel wat meer springen. De Berlijnse kwestie is zonder oorlog slechts te regelen, indien men in feite de status quo (desnoods als voorlopig) aanvaardt, erkent dat de verbindingslijnen met de vroegere hoofdstad lopen door een zelfstandige Oostduitse republiek en dat West-Berlijn, hoewel onder bescherming van het Westen met waarborgen voor zijn vrijheid, geen instrument is van de Bondsrepubliek. Mocht het tot een derde wereldoorlog komen, laat het dan niet zijn doordat de leiders van twee Duitse republieken, die elkaar onvoorstelbaar haten, hem ontketend hebben.
De emotionele identificatie van het Nederlandse met het Duitse volk is dus niet een nationaal belang. Men kan de oorzaken daarvan wel aanwijzen. Het verlies van Nederlands-Indië en wrevel over het gemak waarmee de Engelsen en Amerikanen de dekolonisatie in Azië hebben aanvaard, moet menigeen van de Britten en de zeemogendheden hebben vervreemd. De angst voor de Russen heeft ertoe geleid dat men hen vereenzelvigt met de nazi-Duitsers, en Stalin en Chroestjsjow met Hitler, terwijl de Duitsers zelf als slachtoffers worden gezien. Door het verdrag van Rome te ondertekenen hebben wij ons voorts opgesloten in een economisch-politiek continentaal blok, met verloochening van ons maritieme verleden, omdat wij ons hebben laten scheiden van Engeland. Wat dit aangaat is nu echter een reactie ingetreden. Hoewel ons lot verbonden is aan dat van het Westeuropese continent, ligt onze toekomst niet minder in het handhaven en herstellen van onze betrekkingen met de werelden over de zeeën. Scheepvaart en handel hadden een traditie bevorderd van begrip voor andere sociaal-politieke systemen dan het onze, belangstelling voor afwijkende cultuurpatronen, verdraagzaamheid jegens anderer opvattingen. De schokkende gebeurtenissen sinds 1940 hebben een begrijpelijke crisis verwekt in het nationale bewustzijn. Wij zijn onverdraagzamer geworden. Wij zijn uit angst en verwarring in de buitenlandse politiek veel meer absolutistisch en ideologisch gaan denken dan onze voorouders ooit hebben gedaan. Het is echter niet noodzakelijk dat een verstandige objectiviteit, die wij in het verleden vermochten in acht te nemen, en een koeler, relativistischer beoordeling der internationale situatie, voorgoed tot het verleden zal behoren. De pijnlijke, maar tijdelijke constellatie van thans behoeft ons niet te beroven van ons politieke instinct. |
|