| |
| |
| |
A. Alberts
De nachtegalen van de keizer
voorjaar 1947
We zijn Rome uitgereden. We hebben Rome achter ons gelaten. We rijden naar het noorden. Dorothy heeft gezegd, dat we de Via Tiberina moesten volgen, maar ik heb op de kilometerborden gekeken en ik heb gezegd: We nemen de Via Claudia. Dat heeft Dorothy goedgevonden. Ze wil naar Florence, driehonderd kilometer langs de kortste weg. Die Italianen geven ook aan de kortste weg nog een vriendelijke naam en ik heb dus gezegd: Via Claudia. Dorothy was met de klank tevreden. Ze heeft niet naar het bord gekeken want ze zat verdiept in haar Guide Bleu. Dorothy heeft voor onze reis alle Guide Bleu's van alle landen van Europa gekocht. Geen Baedekers, maar Guide Bleu's. Dorothy is naar Europa gekomen, niet om Europa te zien, maar om te laten zien dat ze dol is op Frankrijk. Ze wil ook iets uit Frankrijk meenemen. Een Franse gouvernante voor onze kinderen. Dat gaat ze doen.
Het is eigenlijk wel raar, dat ik hier op kilometers zit te letten. Langs die Via Tiberina waren we ook in Florence gekomen en het had dan vijftig kilometer meer gekost. Ik rijd thuis tweemaal in de week van Cambridge (Ohio) naar Columbus en dat is honderdvijftig mijl heen en honderdvijftig mijl terug. Maar hier moet ik natuurlijk rekening houden met oponthoud. Dorothy zal straks haar Guide Bleu in haar schoot leggen en zeggen: Stop! En dan is er naast de weg een villa of een toren of een graftombe, waar een Romein in gewoond heeft of in begraven is.
We rijden weer verder. We passeren een bus vol schreeuwende mensen. Er hangt een spandoek rond de bus en daarop schijnt te lezen te staan, dat een bepaald soort kaas de beste van de wereld is en Dorothy zegt, dat het Hollanders zijn en ik vraag: Waarom Hollanders? Dorothy zegt,
| |
| |
dat Shakespeare al gezegd heeft dat Hollanders grote kaaseters zijn. Ik zeg: Wat weet Shakespeare van Hollanders? en Dorothy zegt: Wat weet jij van Shakespeare? en ze klopt me tegelijk heel vriendelijk op mijn knie. Dorothy is de beste.
Dorothy doet onderweg het woord. Ze doet het in het Frans. De mensen verstaan haar soms en soms verstaan ze haar niet. Maar Dorothy is erg gesteld op Frans. Ze heeft thuis in Cambridge een Franse damesclub opgericht en daar is ze zelf de presidente van. Als ze bij ons thuis bij elkaar komen, opent Dorothy de vergadering en dan zegt ze: Bonjour, mes amies! Een paar zeggen dan bonjour terug. Suzy Lavallee is er ook lid van. Ik denk dat Dorothy haar heeft genomen om haar naam, want Suzy maakt niet de indruk van de juiste persoon te zijn voor een Franse damesclub in Cambridge (Ohio). Ze heeft wel eens tegen me gezegd: Ik begrijp er geen woord van, maar ik vind het zo mooi klinken als Dorothy iets zegt, hè. Suzy is een aardige meid. De club zal wel op zijn achterste benen staan als Dorothy een Franse gouvernante meebrengt.
| |
een week later
We zitten in Amsterdam op het terras van ons hotel. En we zitten er met zijn drieën. Er is nogal wat gebeurd. Toen we uit Italië bij de Franse grens kwamen, is Dorothy een beetje geschrokken. De douane vroeg wat en zei wat en vroeg het toen weer en toen zei Dorothy: Doe jij het woord maar. Dat heb ik toen gedaan. Dorothy was heel verlegen. Die mensen spraken natuurlijk te veel Frans, dat begrijp ik best. We zijn Frankrijk ingereden en we zijn erdoor gereden en Dorothy was onderweg erg stil. We hebben nog twee dagen in Parijs rondgelopen en ik wilde Dorothy nog wat opvrolijken en ik zei: Zullen we nu niet naar een gouvernante gaan zoeken, maar Dorothy zei nee. Ze is eigenlijk pas weer wat bijgetrokken, toen we de Hollandse grens over waren. Maar ze werd kwaad toen ik zei: Nou kun je weer Frans praten.
Eergisteren kwamen we in Amsterdam aan en gisteren
| |
| |
reed Dorothy met mij door de stad. We reden door een nauwe straat en toen er behalve een heleboel fietsers ook nog een tram midden door die straat heen moest, werd het Dorothy te benauwd. Ze raakte een fiets. Er zat een meisje op, dat heel handig op het trottoir sprong, maar de fiets was helemaal verbogen. Ik stapte uit om te zeggen dat het me erg speet, maar het meisje keek me geweldig kwaad aan en ze zei iets over een voiture américaine en Dorothy riep: Het is een Frans meisje!
Wel, een kwartier later zaten die twee op het terras voor ons hotel en nu zitten we er met ons drieën. Het meisje heet Suzanne Laurent en ze werkt op het Franse consulaat, maar ze wil er wel weg.
In feite wil ze wel mee en daarom zitten we hier nu met zijn drieën. Dorothy kan blijkbaar heel goed tegen Fransen, als het maar niet tegen meer dan één is. Ze zegt al Suzon en ik zal het ook maar zeggen.
| |
twee maanden later
Het is behoorlijk warm in Cambridge (Ohio). De kinderen zijn in het zwembad aan het rondspringen en ik hoor ze om Suzon roepen. Maar Suzon zit binnen bij Dorothy. Ze kan goed met Dorothy overweg. Zo goed zelfs, dat de Franse damesclub bezig is een zachte dood te sterven. En ze spreken niet eens Frans met elkaar, die twee. Suzon kan trouwens ook goed met de kinderen overweg. Daar gaat het ten slotte om.
Het is geweldig warm, maar ik zal morgen toch maar naar Columbus rijden.
| |
maanden later
Dorothy en Suzon zitten bij de haard als ik thuiskom. Dorothy zegt, dat het beter zou zijn als we er een kleine auto bij namen voor Suzon en de kinderen. Dat is goed, zeg ik. Maar Suzon wil niet. Ze zegt, dat ze geen auto kan rijden en dat ze tegen de verantwoordelijkheid opziet. Dorothy zegt, dat dat onzin is en dat autorijden geleerd kan worden.
| |
| |
En dat ik dat dan maar moet doen. Suzon zegt, dat ik daar geen tijd voor heb en ik zeg, dat dat nogal meevalt, natuurlijk. Maar Suzon zegt, dat ze het toch niet wil. Een kleine Franse auto, zegt Dorothy tegen mij. En zo zal het dus wel gebeuren.
En het autolesgeven gebeurt ook. Ze doet het goed. Ze leert het werkelijk vlug en morgen gaat ze mee naar Columbus om eens een langere tocht te maken.
| |
maanden later
Het is behoorlijk warm. Honderdvijftig mijl voor de boeg als we 's avonds Columbus uitrijden. Suzon zegt: Hoe lang rijd jij nu al tussen Cambridge en Columbus op en neer? Ik zeg: Nou, dat zal een jaar of zes zijn. In het eerste jaar ging ik zelfs vier keer in de week, maar toen is het kantoor in Cambridge belangrijker geworden.
En zo ga je maar door, zegt ze. En zo rijden we nu weer naar Cambridge terug.
We rijden naar Cambridge terug en we rijden ook een geweldig onweer tegemoet. Het zit, zo te zien, boven Newark, maar als we Newark door zijn zit het boven Zanesville. Ik zeg: We kunnen beter een beetje noordelijk aanhouden. Suzon knikt en we rijden meer naar het noorden en het onweer gaat voor ons uit en met ons mee. Het wordt donker en de bliksemstralen in het oosten zijn steeds duidelijker te zien. Suzon zegt: Zullen we naar het onweer gaan kijken? Ik stop langs de kant van de weg. Ik kijk naast me. Ze zit naast me op de voorbank. Een kleine, donkere vogel. En die dan nu in de avond begint te zingen.
| |
maanden later (november 1948)
Vandaag ben ik maar niet naar Columbus gegaan. Het was anders wel de dag. Maar ik geloof, dat ik hier moet blijven. Ik hoor niets in huis. De kinderen zijn naar school en de twee vrouwen hebben zich opgesloten. Ik weet niet eens of ze in één kamer zitten. Ik hoor iemand een deur dichtdoen. Dorothy is naar buiten gekomen. Suzon gaat weg, zegt ze.
| |
| |
Ik vraag: Hebben jullie de zaak besproken? Dorothy kijkt me aan. Ze zegt niet: Welke zaak? Ze zegt: Ze wil zo gauw mogelijk weg en er vertrekt morgenavond een boot uit New York. We zullen haar wegbrengen. Ik zeg: Dan zullen we morgenochtend verrekt vroeg op moeten, want dat is zeshonderd mijl. Dorothy zegt: We gaan niet met de auto, want we moeten morgenochtend eerst nog stemmen. We gaan met het vliegtuig van Pittsburgh. Ik denk: Verrek, we moeten nog stemmen ook.
| |
de volgende dag
We hebben haar naar de boot gebracht. De boot vertrekt pas 's avonds, maar we zijn toch maar weggegaan. We hebben aan dek afscheid genomen en Dorothy is nog meegegaan naar de hut.
En nu zit ik op het kantoor van Hayden. Ik heb Dorothy naar de kapper gebracht en ik zit op het kantoor van Hayden een paar zaken te bespreken. Maar de jongens zijn er niet met hun hoofd bij en telkens komt er iemand binnen met nieuwe verkiezingsuitslagen. En op straat wordt het steeds maar drukker. Hayden zegt: Verdomd, ik geloof dat Harry Truman het toch gaat winnen. En dan klinkt er een geweldig gejuich op straat. We doen de ramen open en we hangen naar buiten. Er schreeuwt iemand achter ons, dat Dewey zijn nederlaag heeft toegegeven en op straat is het een gehos van belang. Ik kijk naar beneden en daar zie ik waarachtig dikke Sam Goldwater. Sam heeft de kap van zijn auto neergehaald. Hij heeft de achterbank eruit gesloopt en hij staat daar als een logge beer achter in zijn auto rond te dansen. Ik schreeuw: Hei Sam, smeerlap! Jij hebt toch op Dewey gestemd! Maar Sam kijkt omhoog, lacht dom en danst door. Ergens begint een band te spelen en de mensen beginnen te zingen: We're just wild about Harry! We're just wild about Ha-harry! Hayden zingt mee en ik wil ook gaan meezingen.
En dan is het lawaai ineens een soort stilte geworden. En in die stilte hoor ik een stoomfluit, de stoomfluit van een
| |
| |
schip. Als ik me omdraai is het lawaai er weer. Ik loop de kamer uit, naar beneden, de straat op, langs de mensen dringend, een zijstraat in, een nog stillere zijstraat, een taxi. Ik zeg: Naar de haven.
Het schip is al los van de kade. Twee sleepboten, een voor, een achter. De dekken zijn verlicht en er zijn praktisch geen mensen. Ze staat op het bovenste dek en als ik mijn arm opsteek, wuift ze even. Ik wuif terug en dan zie ik het schip niet meer. Ik zie een schemerige zee, waar een schip een spoor door heeft getrokken en boven het spoor fladdert een vogel, heel ijverig en vastberaden, een kleine vogel, mijn kleine donkere warme nachtegaal.
|
|