De Gids. Jaargang 124(1961)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 303] [p. 303] Willem Brandt Gemeenschapsdans Danst onovertrefbaren, jagers tovenaars beulen in uw luipaardhuid lendenen kralen apenhaar vezels bij geheiligde trommen en breed stromende palmwijn. Roemrijke verhalen dans ik u voor. Danst onovertrefbaren, papegaaipluimen wapperen als vuur uit uw schedels. De liervormige bokshoorn der moeras-antilope zingt uw heldendom diep in het veen. Danst onoverwinnelijken, danst uw ontzaglijke sprong. Aanstonds zullen uw vrouwen u ijzer gaan baren en werpen uw zonen hun speren in de keel van de maan. Danst onovertrefbaren. Ach, achter de broodboom onder lelie en lotus loert het bloedrode oog van de nijlkrokodil. [pagina 304] [p. 304] De schotellipvrouwen Luidruchtig is het leven der nijlnegers, panterhuid kopend en verkopend; het praten der schotellipvrouwen overstemt de tamtam van het oerwoud, tongslijpende over de weinige zwijgende zijdeplantachtigen, kwaadsprekend van de betoverden die rijmspreuken mompelen uit leem. Verschrikkelijk als de Nijl overstroomt, de panterhuiden gaan leven, haar schotellipmonden uitdijen tot traanstuwmeren van vrees. In de kralen van angst verklaren tovenaars het gebeente der hanen: stilte en liefde zou uw kracht zijn, maar gij hebt niet gewild. [pagina 305] [p. 305] De schipbreuk O, de eilanden van zwaarmoedigheid met taai zeewier aan de groenbegroeide steigers, wenteltrapschelpen sponzen en poliepen, bleke handen van palmen aan vergrijsd strand. De eilanden van het onvervulde, waar het water bitter is want er schijnt zon noch maan. Op een oude scheepskist, hoeveel honderden jaren geleden aangespoeld, ziet men zijn eigen naam, en een vergeeld papier van een sinds lang gestorvene, beenderen onder het stuifzand, door stormen verwaaid: Eeuwen heb ik gewacht; maar de droomschepen varen voorbij, en door de scheiding van de horizont; vergeefs ach tevergeefs heeft mijn rookvuur de mond tussen hemel en oceaan gepraaid. [pagina 306] [p. 306] Liparididen Liparididen, blinde bodemvissen, behoedzaam tastend in het diepzeeduister met borstvinstralen zonder lichtorgaan, dolende op tweeduizend meter diepte onder de zondvloed van de oceaan. Boven ons gloeit een parelmoeren rijk, uitvloeiend in ultramarijnen gloeden. Stekeblind vastgezogen zweven, voeden wij ons, ongrijpbaar onbenaderbaar in een onpeilbaar rookgordijn van slijk. Tweeduizend meter diep. Tweeduizend jaar? Vorige Volgende