De Gids. Jaargang 124
(1961)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 307]
| |
R.P. Meijer
| |
[pagina 308]
| |
te gaan. Daarbij zal blijken dat Achterberg bij het onderbrengen van zijn werk in bundels en verzamelbundels niet uitsluitend volgens een chronologisch principe te werk is gegaan, maar dat hij dat principe herhaaldelijk doorbroken heeft om gedichten uit geheel verschillende perioden bij elkaar te plaatsen. De bibliografieën die opgenomen zijn in de bundels Autodroom, Cryptogamen III en nu ook in Cryptogamen 4, geven dan ook geen zuiver beeld van de chronologie van het werk.Ga naar eind2. De bundels staan daar, zoals gebruikelijk is, in de volgorde van verschijnen, maar die volgorde wijkt op bepaalde punten aanzienlijk af van de chronologische volgorde. Achterberg heeft bij de bundeling van zijn werk soms een aantal gedichten geruime tijd laten liggen, zodat, toen deze gedichten ten slotte in een bundel verschenen, het jaartal van de bundel een latere datum van ontstaan suggereert dan met de werkelijkheid overeenkomt. Wanneer men de werkelijke chronologie wil reconstrueren, zal men sommige bundels dus naar voren moeten opschuiven, omdat ze in feite ouder zijn dan eerder verschenen bundels. Zo'n retouche in de bibliografie zal men al meteen na de bundel Afvaart moeten aanbrengen. Na Afvaart (1931) publiceerde Achterberg Eiland der ziel (1939) en Dead end (1940). Wanneer men zoekt naar een ontwikkeling in zijn werk, denkt men al gauw aan deze eerste drie bundels waarvan de titels op een dramatische ontwikkeling schijnen te wijzen. Aafjes, in zijn essay De dichter van de sarcophaag, sprak dan ook van een ‘trilogie’. Voordat men echter uit deze trilogie conclusies gaat trekken ten aanzien van Achterbergs ontwikkeling, is het van betekenis te weten dat de gedichten van Eiland der ziel chronologisch niet onmiddellijk aansluiten bij die van Afvaart en dat er tussen deze twee bundels een grote groep gedichten ligt die verspreid is over verschillende later verschenen bundels. In de eerste plaats zijn dat de gedichten die in 1944 in de bundel Morendo gepubliceerd werden. Achterin deze bundel staat een Verantwoording van Jan Vermeulen, waarin hij dit mededeelt en waarin hij ook zinspeelt op de verkeerde indruk die men van Achterbergs ontwikkeling krijgt, als men Eiland der ziel onmiddellijk laat aansluiten bij Afvaart: ‘Morendo is eenerzijds een poging om een duidelijker beeld te geven van Achterbergs evolutie tusschen de jaren 1931 en 1939, dus de opvallende lacune tusschen zijn eerste en tweede bundel | |
[pagina 309]
| |
eenigszins aan te vullen, en anderzijds om de verzen die niet in Afvaart en zijn latere bundels werden opgenomen, maar daarin chronologisch thuis hooren, alsnog onder te brengen.’ ‘Morendo heeft dus niet dezelfde pretenties als Achterbergs overige werk,’ zegt Vermeulen verder, maar is te beschouwen als ‘een gewenschte en noodzakelijke aanvulling’. Het komt er dus op neer dat Morendo een nalezing is van gedichten die uit de vroegste periode van Achterbergs dichterschap dateren, maar die bij de samenstelling van de bundels Afvaart, Eiland der ziel, Dead end, Osmose en Thebe ter zijde bleven. Uit de mededelingen van Vermeulen mogen we concluderen dat in een chronologische bibliografie de bundel Morendo aansluit bij Afvaart en dat, wanneer we Achterbergs ontwikkeling van Afvaart tot Eiland der ziel willen volgen, we Morendo tussen deze twee bundels moeten invoegen. Hetzelfde geldt voor de gedichten uit Inertie. Op een vraag van mij antwoordde Achterberg, dat deze gedichten chronologisch volgen op Morendo. Een afzonderlijke bundel is Inertie overigens nooit geweest: de gedichten werden voor het eerst onder deze titel samengebracht als afdeling van de tweede verzamelbundel Oude cryptogamen, die in 1951 (!) verscheen. Het is dus waarschijnlijk dat Inertie een tweede nalezing is van vroege gedichten die in geen van de tussen 1931 en 1951 gepubliceerde bundels een plaats gekregen hadden en die ook bij de nalezing van Morendo waren blijven liggen. In de bibliografie van Achterberg heeft Inertie dus nooit een zelfstandige plaats, maar in de chronologische lijst moeten deze gedichten na Morendo geplaatst worden. Nog merkwaardiger is het geval van Sintels, als bundel verschenen in 1944. Achterberg deelde mij echter mede, dat deze bundel, chronologisch beschouwd, uit twee delen bestaat. Het eerste deel is het oudst en omvat de gedichten die men herdrukt vindt in Oude cryptogamen onder de titel Sintels. Wat de tijd van ontstaan betreft, moeten ze geplaatst worden na Inertie. Het tweede deel van de oorspronkelijke bundel Sintels werd herdrukt in Hoonte, dat in 1949, dus nog vóór Oude cryptogamen, verscheen. Het zijn de gedichten Watermolen, Watertoren, Melkknecht, Plateel, Zeiltocht en Ziekenhuis. Deze gedichten horen volgens mededeling van Achterberg inderdaad thuis in de tijd van publikatie van de bundel Sintels, onmiddellijk voorafgaand aan Euridice. Sintels is dus ook een nalezing van | |
[pagina 310]
| |
vroege gedichten, een tweede, na Morendo (en Inertie is dus een derde, zo kunnen we nu preciseren). De lacune die er bestond tussen Afvaart en Eiland der ziel wordt nu dus aangevuld door Morendo, Inertie en het eerste deel van de bundel Sintels. Evenals de bundel Sintels bevatten ook Existentie en En Jezus schreef in 't zand gedichten uit zeer verschillende perioden. De bundel Existentie verscheen in 1946 en bestaat ook uit twee delen. Het eerste deel draagt dezelfde titel als de bundel en omvat gedichten die chronologisch aansluiten bij de voorafgaande bundel Sphinx. Het tweede deel, onder de titel Zestien, is veel ouder: het is een herdruk van een bundeltje dat in 1944 onder de titel Meisje verscheen en waarvan de eerste vier gedichten - Zestien 1, 2, 3 en 4 - al in 1940 in de bundel Dead end waren opgenomen. In de chronologie moeten we deze gedichten vlak voor of vlak na de bundel Dead end situeren. En Jezus schreef in 't zand (eerste druk 1947) is ook geen bundel die gedichten uit eenzelfde periode bevat. De opzet van deze bundel was om een bloemlezing van religieuze gedichten uit het gehele werk te geven. Zo vinden we in de eerste helft, dus tot en met het gedicht Bekering, gedichten uit verschillende vroegere bundels - Eiland der ziel, Osmose, Thebe. Het gedicht Bekering komt uit Sintels en Over de Jabbok was eerst in Osmose gepubliceerd onder de titel Tusschen twee eeuwigheden. De tweede helft van de bundel daarentegen bestaat uit gedichten die niet eerder gebundeld waren, en dateert, zo deelde Achterberg mij mee, van 1946 of '47, dus ongeveer uit de periode van het eerste deel van Existentie en van Doornroosje. Bij de bundeling van het verzameldeel Cryptogamen III werd alleen het tweede deel, vanaf Bekering dus, opgenomen; de gedichten uit het eerste deel waren immers al in Cryptogamen herdrukt. Met bovenstaande gegevens in gedachten keren we nu terug naar de verzameldelen. De eerste verzameling verscheen in 1946 onder de titel Cryptogamen. Daarin vinden we Eiland der ziel, Dead end, Osmose en Thebe: vier bundels die in deze volgorde gepubliceerd waren en die in het verzamelwerk dus bij elkaar bleven staan. De tweede verzameling volgde in 1951, als Oude cryptogamen, waarin behalve de bundel Afvaart ook Morendo, Inertie, Sintels, Radar, Stof en Sphinx opgenomen werden. De titel suggereert dat de gedichten in deze verzamelbundel ouder zijn dan die in Cryptogamen. | |
[pagina 311]
| |
Verschillende critici tekenden bij het verschijnen van de bundel protest aan tegen de titel en noemden hem misleidend, omdat al deze herdrukte bundels, met uitzondering van Afvaart, van jongere datum waren dan de in Cryptogamen samengebrachte.Ga naar eind3. Wat betreft de tijd van publikatie zijn ze dat ook, maar niet wat betreft de tijd van ontstaan: Morendo, Inertie en het eerste deel van Sintels zijn wel degelijk ouder dan de gedichten van Cryptogamen. In Oude cryptogamen heeft Achterberg dus eerst zijn oudste gedichten opgenomen. De vier bundels die daar chronologisch bij aansluiten, waren al in Cryptogamen herdrukt. Maar de bundels die daar weer op volgen: Euridice, het tweede deel van Sintels, Limiet en Energie, en die men dus ook in Oude cryptogamen zou verwachten, vindt men daar niet. In plaats daarvan werden Radar, Stof en Sphinx opgenomen, die alle drie jonger zijn. Chronologisch gezien ligt er in Oude cryptogamen dus een lacune tussen de afdelingen Sintels en Radar. Bij de samenstelling van Cryptogamen III, in 1954, werden nu eerst de bundels opgenomen die niet in Oude cryptogamen geplaatst waren: Euridice, Limiet en Energie. Daarna volgden Existentie, Zestien (nu niet meer als onderdeel van Existentie maar als afzonderlijke afdeling), Hoonte (met het daarin herdrukte tweede deel van Sintels), Doornroosje en het laatste deel van En Jezus schreef in 't zand. In Cryptogamen III sluiten de afdelingen Energie en Existentie dus niet chronologisch bij elkaar aan: tussen die twee in behoren de bundels Radar, Stof en Sphinx. Alle overige bundels: Sneeuwwitje, Mascotte, Cenotaaf, Ode aan Den Haag, Ballade van de gasfitter, Autodroom en Spel van de wilde jacht zijn nu in het begin van dit jaar bijeengebracht in de nieuwe verzamelbundel Cryptogamen 4, in dezelfde volgorde als die waarin ze gepubliceerd, en zeer waarschijnlijk ook geschreven, waren. Met deze reconstructie is het probleem van de chronologie van Achterbergs poëzie echter alleen nog maar in grote trekken opgelost. Het zou helemaal opgelost zijn als we wisten dat elke bundel de poëtische produktie van een bepaalde, scherp-omlijnde periode bevatte. Maar zo eenvoudig is het niet. Het blijkt juist dat er in de bundels soms gedichten uit geheel verschillende perioden naast elkaar staan. Zo deelt Sötemann bij voorbeeld mee dat de Kwatrijnen uit de bundel Osmose veel ouder zijn dan de overige gedichten uit die bundel en dat ze ‘van kort na Afvaart dateren’.Ga naar eind4. Volgens | |
[pagina 312]
| |
een mededeling van Achterberg zijn de gedichten Moeder I en II, uit dezelfde bundel, nog weer ouder en horen ze thuis bij de gedichten van Afvaart. Om een volkomen betrouwbaar beeld van de chronologische volgorde te krijgen, zouden we voor elk gedicht de tijd van ontstaan moeten bepalen en dat zouden we alleen kunnen doen op grond van gedateerde manuscripten. Zolang die ons niet ten dienste staan, kunnen we nooit met absolute zekerheid zeggen wat eerder is en wat later. Wel kunnen we een idee krijgen van Achterbergs wijze van bundelen, als we zijn tijdschriftpublikaties vergelijken met de bundels waarin de gedichten opgenomen werden. Wanneer we die tijdschriftpublikaties nagaan, blijkt dat gedichten die duidelijk uit eenzelfde periode dateren, soms in ver uiteenliggende bundels terecht zijn gekomen. Een enkel voorbeeld zal dit verduidelijken. In 1930 publiceerde Achterberg zes gedichten in De Gids (XCIV, dl. III, nr. 9, blz. 319-324). Deze zes vinden we terug in vier verschillende bundels. Drie ervan: Zinnespel, Herboren en Sneeuw, staan in Afvaart; het vierde: Geheel den dag, bleef liggen tot de bundeling van Osmose, dit is tot drie bundels na Afvaart. Het vijfde gedicht van deze groep: Waaien, werd pas opgenomen in Hoonte (1949), terwijl het laatste: Zwaar en verschaald, nog later gebundeld werd, namelijk pas bij de tweede nalezing van de vroege gedichten, de afdeling Inertie van Oude cryptogamen, in 1951. Zes gedichten dus, die alle geschreven en gepubliceerd waren voordat Afvaart nog was verschenen, en die we over een tijdsverloop van twintig jaar in vier verschillende bundels terugvinden. Een voorbeeld als dit is met vele te vermeerderen. Wanneer men ze alle nagaat, blijkt duidelijk dat de chronologische orde van zijn werk voor Achterberg geen eerste eis is. Achterberg heeft mij op een desbetreffende vraag meegedeeld dat de gedichten ‘min of meer chronologisch’ in de bundels waren opgenomen, waaruit ook al een zekere onverschilligheid ten opzichte van de chronologie spreekt. Als de chronologie voor Achterberg van groot belang was, zou hij zich niet met een ‘min of meer’ tevreden stellen. Dat betekent aan de andere kant niet dat er helemaal geen chronologische orde is; het betekent alleen dat die orde herhaaldelijk door andere factoren verbroken wordt. Welke zijn dan die factoren, en hoe zijn de bundels dan samengesteld? ‘Tamelijk willekeurig’, zegt Jan Vermeulen in zijn | |
[pagina 313]
| |
essay Orpheus in Niemandsland.Ga naar eind5. Maar wanneer een gedicht als Zwaar en verschaald niet wordt opgenomen in Afvaart, waar het naar toon, vorm en inhoud duidelijk bij thuishoort, en ook niet bij een latere selectie in Morendo, maar pas twintig jaar later in Inertie, lijkt er geen andere conclusie over te blijven dan dat Achterberg uit esthetische overwegingen dit gedicht zo lang ongebundeld heeft gelaten. Vermeulen zinspeelt er in zijn Verantwoording achterin Morendo ook op, dat Achterberg aan de gedichten van die bundel in eerste instantie een geringere waarde toekende, wanneer hij schrijft dat ‘Morendo niet dezelfde pretenties heeft als Achterbergs overige werk’. En na wat we hierboven over Inertie gezegd hebben, mogen we deze opmerking zeker ook op die bundel betrekken. Dit aanvankelijk verwerpen en later toch bundelen is dus een van de factoren geweest die de chronologische samenhang van de gedichten verbroken heeft. Een andere factor, ingrijpender en ook van meer belang voor de presentatie van het werk, is Achterbergs intentie om zijn bundels zoveel mogelijk tot een eenheid te formeren. Als voorbeeld daarvan noem ik de dertien gedichten die in januari 1947 in het tijdschrift Criterium verschenen. Een deel van deze groep: Verwildering, DescartesGa naar eind6. en Auschwitz, werd opgenomen in de sonnettenbundel Doornroosje, die in hetzelfde jaar 1947 uitkwam. Een ander deel: Papyroline, Kegelsnede en Quadratuur, kreeg twee jaar later een plaats in Sneeuwwitje. De rest: Hoonte, Autodroom, Treinnimf, Dief, Olifant, Sneeuw en Democraat, is te vinden in de bundel Hoonte, die ook in 1949 verscheen. Op het eerste gezicht lijkt dat een willekeurige en onsystematische wijze van bundelen. Bij nadere beschouwing wordt het echter duidelijk dat Achterberg hier wel degelijk met veel overleg te werk is gegaan en dat er geen sprake is van willekeur. De gang van zaken is waarschijnlijk als volgt geweest. Doornroosje zou een sonnettenbundel worden: daardoor kwamen gedichten als Papyroline, Kegelsnede, Quadratuur, Autodroom en Sneeuw meteen al niet voor deze bundel in aanmerking. Verder werden in Doornroosje alleen gedichten opgenomen die betrokken waren op de gestorven geliefde: daardoor vielen Hoonte, Treinnimf, Dief, Olifant en Democraat (die wel alle vijf sonnetten zijn) erbuiten. Toen na de publikatie van Doornroosje een nieuwe bundel, Sneeuwwitje, werd samengesteld, ook alleen uit gedichten over de gestorven geliefde maar zonder het criterium van de sonnet- | |
[pagina 314]
| |
vorm, konden Papyroline, Kegelsnede en Quadratuur daar een plaats in vinden. De overige gedichten van deze groep werden opgenomen in de bundel Hoonte waarvan het karakteristieke nu juist is dat alle gedichten ervan buiten Achterbergs centrale thematiek staan. Ook dit voorbeeld van Achterbergs wijze van bundelen is met vele te vermeerderen. Zo werd om dezelfde reden het sonnet Adam ook niet in Doornroosje opgenomen, maar in Hoonte, terwijl het in Criterium (juli/augustus 1946) gelijktijdig werd gepubliceerd met een aantal andere sonnetten die wèl in Doornroosje kwamen. Ook de gedichten Status nascendi en Status moriendi, die als een tweeling in Centaur (II (1946/'47), nr. 4/5/6, blz. 255 en 256) verschenen, werden gescheiden en in verschillende bundels ondergebracht: het eerste kwam in Hoonte, maar het tweede in Sneeuwwitje, omdat het, zoals we mogen aannemen, over de geliefde gaat, en het andere gedicht niet. Het is niet mogelijk om in kort bestek aan te geven in hoeverre de bundels nu ook werkelijk een gesloten eenheid vormen. Wel kunnen we in het algemeen zeggen dat Achterbergs streven om zijn bundels als een eenheid te presenteren in de loop van de tijd sterker is geworden. De bundel Stof bij voorbeeld is een veel meer in het oog vallende eenheid dan een bundel als Eiland der ziel. Het doelbewuste van de presentatie van Stof zien we in het feit dat het laatste gedicht van de bundel, IJzer, indertijd Hercules Seghers heette en in Stof opgenomen werd nadat de titel in een stofnaam veranderd wasGa naar eind7.. Limiet is een minder duidelijke eenheid dan Stof, en Energie nog weer minder, al vertonen ook deze bundels een zekere homogeniteit door hun thematiek en ook door de dominerende wetenschappelijke en technische terminologie. Daarnaast geeft Doornroosje dan weer sterker de indruk van een eenheid, omdat het geheel uit sonnetten bestaat en omdat die sonnetten bovendien alle betrokken zijn op de gestorven geliefde. Sneeuwwitje mist de eenvormigheid van Doornroosje, maar thematisch is de bundel zeker een geheel. Een sterk contrast daarmee vormt Hoonte: men vindt er gedichten over de natuur, de omgeving, vrienden, men vindt er gelegenheidsgedichten en anekdotische en politieke gedichten, maar geen enkel gedicht dat betrokken is op de geliefde. De conclusie lijkt dus voor de hand te liggen, dat Hoonte een geheel nieuwe fase is in de ontwikkeling van Achterbergs dichterschap. | |
[pagina 315]
| |
Met die conclusie moet men echter voorzichtig zijn, want de opzet van de bundel is waarschijnlijk juist geweest om andere facetten van Achterbergs dichterschap te laten zien. Er staan in Hoonte immers een aantal gedichten waarvan we zeker weten dat ze in een veel vroegere periode thuishoren. Behalve de voorbeelden die ik hierboven gegeven heb, noem ik speciaal nog de gedichten Waaien en Dronken nachtliedje, die respectievelijk in 1930 en 1931 al in een tijdschrift verschenen waren.Ga naar eind8. Na Hoonte zijn Mascotte en Cenotaaf beide weer geheel gericht op de geliefde, maar behalve deze centrale thematiek hebben deze bundels geen specifieke eigenschappen die ze tot een eenheid maken. Bij de laatste vier bundels: Ode aan Den Haag, Ballade van de gasfitter, Autodroom en Spel van de wilde jacht, is het net andersom. De samenbindende factor is daar niet meer het oorspronkelijke centrale thema, maar het thema van de afzonderlijke bundel. Van uit het thema van deze bundels - de lofzang op Den Haag, de man die naar een gat in de hemel zoekt, een autoreis naar Frankrijk, en wat Rodenko ‘een poëtische autobiografie’ heeft genoemd - wordt nog wel over de geliefde gesproken, maar centraal is dat thema daar toch niet meer, en zeker niet bepalend voor de eenheid van de bundel. Er is in deze bundels een veel sterkere chronologische en organische samenhang dan in de andere, en de eenheid komt nu tot stand door het specifieke thema van de bundel, of anders gezegd, de eenheid van de bundels komt tot uiting in de cyclische vorm, culminerend in Spel van de wilde jacht, dat met zijn indeling in bedrijven en entr'actes geheel als een cyclus wordt aangeboden en dat ook, zo kan men na de analyse van Rodenko constaterenGa naar eind9., geheel als een eenheid is geschreven. |
|