De Gids. Jaargang 124
(1961)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 276]
| |
Hoe bestaat het?
Waar moeders zich over kinderen buigen
als over hun eten,
en weggooien schotels volwassenheid
bedorven geheten.
Daar rinklen van Mars, die koperen Ko
en nar van de goden,
de bellen in herfst- of lentewind,
dan vallen de doden.
Aan werk, zo hopeloos als dat van mieren,
moet men ziende gaan.
En minnaars lopen meest weg van elkaar,
hoe kan het bestaan?
| |
[pagina 277]
| |
Naupaktos
Toch flankeren rood en groen licht de mond
van de speelgoedhaven waardoor de golfslag
zuigt aan de zeegaande houten zeeg van de roeiboten,
die iedere motorarme kust nog versieren,
deze hebben nog nooit haar zusters
gezien aan de Noordkaap, maar zijn wel mijlen
ver geweest over de golf.
Vlak boven het water
staan cafétafels tegen de kademuur,
waarvoor de kelner de straat oversteekt.
Men kan eraan zitten en eten en soms
horen hoe een straat verder
Griekse jongens een gitaar
behandelen als mandoline,
kijken neer op de haven, uit over
de golf van Corinthe, de golf van Patras
bijna gescheiden door een gril
van de Peloponnesische bergen,
die opdringen als een decor
voor de voorbije galeienslag
waar Cervantes een hand verloor.
| |
[pagina 278]
| |
Bij het zien van vitrines vol terra sigillata
Nooit lagen klaar
voor het gebruik
bord, kom en kruik
dicht op elkaar
onder glasramen,
als hier hun scherven,
die mensen derven,
en toch eens kwamen
van lange banken,
waar slaven bukten
eindeloos drukten
blaadren en ranken,
bacchanten, dwaze
Herakles-poppen,
eierlijst, knoppen,
oorloze hazen,
in de kleilaag;
zover men kan
zien in 't stof van
't museum, traag
erop vergruizend,
lakrood bijna,
en somtijds, ja,
eenmaal op duizend;
moeilijk gevrij;
allebei staan!
'k Zou liever gaan
liggen erbij.
| |
[pagina 279]
| |
Het is niet fijn
bij het bezingen
dat alle dingen
zijn als ze zijn.
Voorgoed verdwenen
grijpende handen,
lippen aan randen.
Die hun te lenen
is wel wat hachlijk
want du moment
dat men het kan,
is men belachlijk.
|
|