| |
| |
| |
Th.P. van Baaren
Goden van de weg
De problemen van het moderne verkeer zijn groot en nemen nog steeds toe. Niet voor niets beijvert men zich voor Veilig Verkeer. Weliswaar versta ik als godsdiensthistoricus onder veilig verkeer niet hetzelfde als de moderne verkeersdeskundigen, maar toch heeft de verkeersveiligheid ook een godsdiensthistorisch aspect. Wie dit vreemd mocht vinden realisere zich slechts even, dat er nog steeds een beschermheilige voor de automobilisten bestaat, om van de talloze mascottes nog maar te zwijgen waarmee de autobezitters duidelijk hun verknochtheid aan oud bijgeloof demonstreren.
Wij leven in een deel van de wereld, dat zo volledig in cultuur is gebracht, dat wij moeite hebben om ons voor te stellen welke betekenis wegen en paden kunnen hebben voor mensen van andere culturen, wier dorpen en velden als kleine, vaak bedreigde enclaves gelegen zijn te midden van de wildernis en omringd door vijanden. In zulk een wereld is de mens alleen veilig binnen de beperkte kring van zijn eigen omgeving. Alleen daar waar de mens woont en waar hij de wildernis op de een of andere wijze heeft weten in te tomen, is het leven voor de mens waard om geleefd te worden. Ja, men kan verder gaan en zeggen, dat alleen daar het leven voor de mens mogelijk is. Maar ook in de zojuist geschilderde omstandigheden leeft een gemeenschap in de regel niet in volkomen isolement, want er zijn paden en wegen, of op zijn minst althans vaste routes, die de verschillende dorpen en nederzettingen verbinden. Elke reis blijft een min of meer riskante onderneming, maar wie zich aan de weg houdt beperkt het gevaar tot een minimum. De tegenstelling tussen weg en wildernis komt nog heel duidelijk uit in Goethes Harzreise im Winter:
Leicht ist's folgen dem Wagen
Hinter des Fürsten Einzug.
Ins Gebüsch verliert sich sein Pfad,
| |
| |
Das Gras steht wieder auf,
Bijna alle primitieve en oude culturen leven sterk onder de indruk van de tegenstelling van chaos en kosmos, en heel vaak wordt de kosmos vereenzelvigd met de geordende wereld van de eigen ‘Lebensraum’, het gebied dat men kent en dat in cultuur is gegebracht, terwijl de wildernis, de woestijn, het oerwoud de chaos representeren. In deze wereld maken de wegen en routes deel uit van de geordende kosmos en profiteren mede van de veiligheid van de kosmische orde tegenover de duistere machten van de chaos. Er zijn tussen twee dorpen - als tussen twee gegeven punten - allerlei verbindingen mogelijk, maar er is slechts één veilige en zekere verbindingslijn: de weg. De gebaande en aangegeven weg is misschien niet altijd de kortste verbinding tussen twee punten, hij is ongetwijfeld de veiligste.
Het is dan ook geen wonder dat het beeld van de weg tot een gangbaar symbool is geworden, dat ook wij nog als zodanig kennen. Wij spreken van mensen die een gebaande weg volgen, of van anderen die juist wegen banen door onontgonnen gebied; iedereen weet wat er verstaan moet worden onder het rechte pad en niemand is in twijfel, als er gesproken wordt over dwaalwegen en verdwaalden. Al deze uitdrukkingen bewijzen hoe diep de symboolwaarde van de weg ook nog in onze gerationaliseerde geest geworteld is. Het beeld van de weg maakt ook deel uit van de christelijke symboliek, getuige het bekende woord uit het Evangelie naar Johannes: ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven’. Het christendom kent trouwens evenals het boeddhisme de voorstelling van de heilsweg. In het boeddhisme is dit het zogenaamde achtvoudig pad waarlangs de mens tot de verlossing wordt gevoerd, het pad van deze wereld naar het nirvana. Maar wellicht nergens ter wereld is het beeld van de weg zo belangrijk geworden als in China, waar een gehele godsdienst, het Taoïsme, genoemd is naar een Chinees woord voor weg, tao.
Naast Confucius is waarschijnlijk Lao-Tse, de stichter van het Taoïsme, de belangrijkste figuur in het geestelijk leven van China.
| |
| |
Beiden leefden in de zesde eeuw vóór Christus. Aan Lao-Tse wordt het auteurschap toegeschreven van het Tao-te-ching, een klein maar uiterst moeilijk boekje. Letterlijk vertaald luidt de titel van dit werk ‘het boek van de kracht van de weg’, maar hoewel ‘tao’ letterlijk inderdaad ‘weg’ betekent, is het in de gedachtenwereld van Lao-Tse een term die veel meer inhoudt, feitelijk zoveel dat het woord daarmee onvertaalbaar is geworden. De oriëntalist Von Glasenapp omschrijft de betekenis ervan als volgt: ‘de eeuwige oergrond van alle zijn, een substantieel gedachte kracht, die aan alles ten gronde ligt; het is tevens de wet die in de wereld werkzaam is, zonder te spreken of te handelen, en het richtsnoer voor het juiste handelen. Het is ook het alene Eeuwige, het hoogste principe van de natuurlijke en zedelijke wereld.’ Wat ons hier interesseert is het feit, dat het begrip ‘weg’ een dusdanige uitbreiding heeft ondergaan, dat het tot wereldprincipe heeft kunnen worden. Zo ergens, dan wordt ons hier duidelijk gemaakt welk een geestelijke kracht er kan uitgaan van het voor ons zo vertrouwde en voor de hand liggende idee van weg. In de spreuken waaruit het Tao-te-ching bestaat heeft Lao-Tse de gedachte van de weg op allerlei wijzen uitgewerkt en met vele andere gedachten verbonden. Zijn weg is dan ook geen gewone weg: ‘De baan der banen is niet de baan van alledag’ (1ste spreuk). Hij kan worden aangeroepen, zoals dit in de 34ste spreuk gebeurt:
O baan, oneindig, altegenwoordig,
het al is door u, wordt uit u, rust in u,
almachtige alwerkzaamheid.
Oermoeder van het al, maar geen meesteres,
eeuwig wezenloos, wat lijkt gij klein.
In u sluit zich de kringloop der dingen,
o niet-meesteres, wat lijkt gij groot.
Wij keren terug uit de mystiek van Lao-Tse waarin wij, in weerwil van het principe van de weg, als westerlingen gemakkelijk verdwalen. Waar wegen bestaan, zelfs al zijn het nog geen aangelegde wegen maar alleen aangegeven routes, en zelfs vooral in het tweede geval, bestaat er behoefte aan beveiliging der wegen. Hoe gemakkelijk is het niet, om een teken dat de weg aanwijst zo te verplaatsen,
| |
| |
dat de niets vermoedende reiziger in een moeras terechtkomt, in het woud verdwaalt of, misleid maar in goed vertrouwen, bij een rovershol blijkt uit te komen, in plaats van op zijn oord van bestemming. Zolang er nog verschillende kleine werelden naast elkaar liggen met daartussenin de chaos, zolang de wegen nog door niemandsland voeren, smalle verbindingslijnen vormen tussen onderling van elkaar gescheiden gebieden die in cultuur zijn gebracht en waarin ieder voor zich apart een zekere orde heerst, zolang is het vrijwel onmogelijk om een effectieve wegenwacht in te stellen die de weg in orde houdt en bewaakt, zoals dit wel gebeuren kan, wanneer grotere staten ontstaan die centraal geregeerd worden en de wegen tot verbindingen zijn geworden van verschillende onderdelen van een en hetzelfde rijk. De wegen waarlangs men van de ene min of meer zelfstandige plaats naar de andere min of meer zelfstandige plaats gaat, kunnen van een dergelijke beveiliging nog niet profiteren. De enige hulp die men kan verwachten, de enige garantie die kan worden gegeven moet van goddelijke zijde komen en er bestaan dan ook vele goden wier hoofdtaak het is, of die mede de functie uitoefenen van god van de weg, en dit wil altijd zeggen beschermer van de weg. Zij helpen en beschermen niet alleen tegen de reële materiële gevaren die alle weggebruikers bedreigen, maar zij staan de reizigers tevens bij tegen de demonen die allen die onderweg zijn bedreigen, of hen trachten te misleiden, zoals de dwaallichten van onze eigen folklore, tot zij de weg bijster zijn geworden en als verdwaalden in het verderf zijn gestort.
De bekendste van al deze goden is voor ons natuurlijk de Griekse god Hermes. De etymologie van zijn naam wijst al op het nauwe verband dat er bestaat tussen deze god en de wegen, want zijn naam is afgeleid van het Griekse woord voor steenhoop, en met behulp van steenhopen gaf men vaak de route aan, zoals wij dat doen met wegwijzers en stenen paddestoelen. Er zijn geleerden geweest die op grond van deze naamsverklaring - de naam Hermes betekent dus ‘hij (namelijk de god) van de steenhoop’ - een hele theorie gebouwd hebben over een god die oorspronkelijk een onpersoonlijke macht geweest zou zijn, een steenhoop waarvan numineuze macht uitging, en die langzamerhand een persoonlijkheid en een gestalte gekregen zou hebben en zo geworden zou zijn tot de god Hermes, zoals wij die uit de Griekse mythologie kennen. Deze
| |
| |
theorie is niet houdbaar; zij gaat uit van een onjuiste opvatting omtrent het wezen van de oude en primitieve godsdiensten en brengt meer moeilijkheden teweeg dan dat ze vragen oplost.
Hoewel Hermes onder de Olympische goden wordt gerekend, staat hij in rang onderaan. Bij Homerus treedt hij op als wegwijzer en bode der goden - in deze functie wordt hij gekenschetst door de gevleugelde schoenen die hij draagt -, maar hij handelt niet uit eigen macht, zijn positie is die van een ondergeschikte. Ook in de openbare cultus neemt Hermes geen belangrijke plaats in. Uit de oudere tijd zijn slechts weinig tempels van deze god met zekerheid bekend. Het meest populair was hij wel in Arcadië, dat ook uit andere overwegingen vaak als het stamland van Hermes wordt beschouwd. Ook de hermen geheten zuilen - stenen pilaren met een Hermeskop en soms ook voorzien van geslachtsdelen - zijn voornamelijk in dit gebied veel gevonden. Dit alles betekent niet dat Hermes geen populaire god was in het oude Hellas in het algemeen, maar zijn verering zal vooral plaats hebben gevonden in kleine plaatselijke, en soms zelfs particuliere heiligdommen, voornamelijk op het platteland. Zijn verbinding met het platteland blijkt ook hieruit dat hij de rei der nimfen aanvoert. De algemeenheid van zijn verering kan ook wel blijken uit een vermelding in de Karakters van Theophrastos die als voorbeeld van bijgelovigheid onder andere een man ten tonele voert die op een driesprong een herme vereert: ‘Hij giet zijn flesje olie daarover uit, valt op de knieën en gaat niet weg, voor hij de steen heeft aanbeden.’ Hermes is van oudsher ook een god van de herders geweest. Hierop wijst onder meer de gangbare voorstelling van deze god in de kunst als kriophoros, de ramsdrager. Vele beelden stellen hem voor, een schaap of ram op de schouder dragende. Als god van de kudden is hij ook een brenger van vruchtbaarheid en dit is een van de redenen waarom hij nogal eens fallisch wordt voorgesteld. Hermes heeft ook nog geheel andere zijden - geen enkele belangrijke god gaat geheel en al in één functie op -; zo is hij ook de god van het bedriegen
en stelen, en van de handel. Al in de wieg is hij zijn carrière als dief en bedrieger begonnen - een soort goddelijke Felix Krull, de geniale oplichter uit het werk van Thomas Mann. Bedriegen is een vorm van overreden, de kunst slim gebruik te maken van woorden, en wij treffen Hermes ook aan als de god der welsprekendheid. Maar zijn
| |
| |
slimheid en vindingrijkheid uiten zich niet alleen in de kunst van bedrog en overreding; Hermes is ook de uitvinder bij uitstek. In de aan hem gewijde Homerische hymne worden aan hem de uitvinding toegeschreven van het vuur maken door wrijven, en die van de lier en syrinx. Meer in het algemeen noemden de Grieken iedere gelukkige vondst een hermaion, een geschenk van Hermes. Boze tongen willen wel beweren, dat Hermes de god van de handel is geworden, omdat hij zo goed kon stelen en bedriegen. Maar dit is toch slechts één factor en ook al de andere genoemde punten zijn hierbij van belang, voornamelijk zijn functie als god van de wegen en als schenker van rijkdom.
In verband met het onderwerp staat natuurlijk zijn functie als god van de weg en van het reizen voorop. Als zodanig draagt hij verschillende epitheta en heet bij voorbeeld hodios, hègemonios en agètoor, Hermes van de weg, de leider en geleider. Als de goddelijke gids wijst hij niet alleen de weg, maar beschermt de reizigers evengoed tegen rovers en wilde dieren als tegen boze geesten. Dezelfde functies vervulde hij ook in de straten van de stad en men plaatste bij voorbeeld een herme voor de deur van ieder heiligdom. In deze hoedanigheid wordt hij dan ook propulaios genoemd, de god voor de deur. Als bode en geleider der goden was Hermes zelf een reiziger en zwerver, en hij staat de mensen die in dezelfde omstandigheden verkeren bij. Dank zij de god Hermes kon de reiziger zich thuis voelen ook op de paden en wegen buiten zijn eigen ‘Heimat’. De bekende classicus Kerényi heeft dit fraai geformuleerd in de volgende passage van zijn boek over ‘Hermes der Seelenführer’: ‘Der Reisende ist unterwegs heimisch, heimisch auf dem Wege selbst, dieser nicht als Verbindung zwischen zwei bestimmten Punkten der Erde verstanden, sondern als eine besondere Welt. Es ist die uralte Welt der Pfade, auch der nassen Pfade... des Meeres, vor allem aber der echten Wege der Erde, die nicht wie die römischen Heerstrassen gradlinig und unbarmherzig die Landschaft durchschneiden, sondern schlangengleich, unvernünftige Wellenlinien bildend, sich zugleich anschmiegen und schweben und trotzdem überall hinführen. Das Offensein überall hin liegt ja in ihrem Wesen. Nichtdestoweniger bilden sie eine Welt, ein Reich für sich zwischen den anderen Weltbereichen, ein Zwischenreich, wo man in seinem verflüchtigtem Zustand Zugang zu allem hat. Wer in
| |
| |
dieser Wegewelt sich heimisch bewegt, der hat zu seinem Gott Hermes. Denn es wurde hier der sichtbarste Aspekt seiner Welt geschildert. Fortwährend unterwegs ist er... dem man auf allen Pfaden begegnet. Auch unbeweglich ist er in Bewegung, auch im Sitzenden erkennt man leicht den Dahinschwebenden, wie jemand seine bekannte Herculanensische Bronzestatue treffend charakterisiert hat. Seine Führer- und Geleiterschaft ist oft erwähnt und gefeiert. Und er ist mindestens seit der Odyssee auch... der Bote der Götter.’
Hermes is een gecompliceerde en in vele opzichten raadselachtige gestalte en het is onbegrijpelijk, hoe men ooit in ernst deze god zich heeft willen laten ontwikkelen uit de steenhopen langs de weg. In werkelijkheid ligt de verhouding juist andersom: de god der wegen waakt over de stenen die de weg aangeven, ze zijn aan hem geheiligd, en wie ze eigenwillig en met boos opzet verplaatst zondigt tegen de god aan wiens zorg deze wegtekens zijn toevertrouwd en wiens symbool ze zijn geworden. De god Hermes heeft nog meer aspecten dan wij nu hebben besproken. Een daarvan is ook nog van groot belang voor zijn karakter als god der wegen en der reizigers. Hij is namelijk ook de psychopompos, de geleider der zielen naar het dodenrijk - en een enkele keer bij uitzondering, zoals in de bekende mythe van Orpheus en Eurydice, ook degene die de ziel van de gestorvene uit het dodenrijk weer terugbrengt naar de aarde. Het onderwereldkarakter van de god blijkt uit vele dingen (men kan dit heel mooi bij Kristensen nalezen), en niet voor niets is een van zijn namen chthonios, de onderaardse. Zoals hij de levenden veilig geleidt van de ene plaats naar de andere, zo geleidt deze god ook de doden van deze wereld naar de andere wereld.
Er zijn goden tot wier grote daden het behoort, dat zij met hun volk meetrekken en het beschermen. Misschien is Apollo onder andere een dergelijke trekgod geweest. In de Agamemnon van Aischylos roept Kassandra uit: ‘Apollo, Apollo, Heer der paden, mijn Apollo’. Een van de bijnamen van Apollo was aguieus. Van der Leeuw schrijft hierover in zijn poëtische stijl: ‘De “padengod”, de “trekgod” is de kracht, die de uit het Noorden Griekenland binnentrekkende Hellenen op hun grote Trek beschermde. Hij is de grote Immigrant, de leider der trekkende volksstammen, die hij langs de “heilige weg” binnen het nieuwe land bracht.’ Ook bij Jahwe, de god van het Oude Testament, komt dit karakter van trekgod naar vo- | |
| |
ren, al gaat zijn wezen natuurlijk, evenmin als dat van Apollo, in dit ene aspect op. In het Oude Testament wordt aan Jahwe herhaaldelijk de titel gegeven van mèlek, koning. Volgens de grote Joodse geleerde Buber is dit woord afgeleid van een vorm van het Hebreeuwse werkwoord ‘halak’, gaan. De betekenis zou zijn ‘degene die geregeld meetrekt’. Volgens Buber slaat dit op God als de leider en gids van zijn volk. De door Buber voorgestelde etymologie is niet aanvaardbaar, maar daarmee is zijn karakterisering nog niet onjuist geworden, want vele teksten leggen inderdaad nadruk op deze functie van Jahwe. Iedereen weet, dat de Tien Geboden in de versie van Exodus beginnen met de woorden: ‘Ik ben de Heer, uw God, die u uit Egypte, uit het diensthuis heb geleid.’ In dezelfde richting wijzen ook de verhalen over de woestijnreis, wanneer er verteld wordt, dat God vóór zijn volk uittrekt en het de weg wijst, overdag in de gedaante van een wolk, des nachts als een zuil van vuur. Herhaaldelijk wordt op deze gebeurtenissen teruggewezen, maar dezelfde gedachte komt ook in meer figuurlijke vorm voor. Zo spreken de
Psalmen over God die de mens leidt in het spoor der gerechtigheid en op het rechte pad.
Voor zover de wegen aan de speciale bescherming van een god zijn toevertrouwd, hebben zij natuurlijk tot op zekere hoogte deel aan de heiligheid van die god en nemen zij voor de mens een karakter van onschendbaarheid aan. Maar er zijn ook wegen die in bijzondere zin heilige wegen zijn. Het oude Griekenland kende er verscheidene, zoals de weg van Athene naar Eleusis, en de via sacra in Rome is tot op heden bekend. In de regel zijn dit wegen die naar een heiligdom leiden, of wegen waarlangs de processies zich voortbewegen. Het een behoeft natuurlijk niet in tegenspraak te zijn met het ander. Opgravingen in Babylon hebben de weg blootgelegd waarlangs zich de grote processies ter ere van stadgod Marduk voortbewogen. Het oude Egypte kende dergelijke processiewegen eveneens. Ook in onze steden kennen wij, althans in de herinnering, nog zulke heilige wegen, getuige de nogal eens voorkomende straatnaam van Heiligeweg en dergelijke. Over de heilige wegen in Egypte zegt de grote Noors-Nederlandse godsdiensthistoricus Kristensen, dat zij ‘blijken altijd de mythische of kosmische weg voor te stellen, die onze wereld met de andere onzichtbare wereld verbindt’. De heilige weg is hier de weg van de zonnebaan en Kristen- | |
| |
sen gaat voort: ‘Bedoeld is dus de weg van de zon in de oostelijke horizon op de overgang uit de andere naar onze wereld. Die weg is heilig, omdat daar de verrijzenis uit de dood geschiedt.’ Anubis, een god die werd voorgesteld in de gedaante van een jakhals of hond, wordt wel de god van de weg genoemd. Maar van belang was hij toch voornamelijk als dodengod, onder andere als de geleider der doden tot voor de troon van de rechter Osiris, een Egyptische psychopompos, zoals Hermes het voor Griekenland was. Een andere Egyptische god draagt de naam Wep-wawet, de opener der wegen. Dit is de god die voor de koning uittrekt om vrij baan te maken.
Het is interessant te vernemen, dat voor één bepaalde plechtigheid, als het ware ad hoc, het aanleggen van een heilige weg kan zijn voorgeschreven. De Papoea's in het dal van de Wantoat in het noordoosten van Nieuw-Guinea vieren een groot feest bij het planten van de yam, hun belangrijkste voedingsgewas. Voor de riten zijn bladeren nodig van een bepaalde zeldzame varen die uit het oerwoud gehaald moeten worden. Het vervoer van deze bladeren van het bos naar de tuinen is een ceremonie op zichzelf. Er moet namelijk een pad door het oerwoud voor worden aangelegd zonder dat daarbij werktuigen gebruikt mogen worden. Het hele dorp werkt daaraan mee. De bedoelde varen is bijzonder heilig als symbool van de zonnegod en wordt geacht de kracht van de zon te bevatten.
Indien wij de gelegenheid hadden ons in allerlei andere associaties te verdiepen, dan zouden nog vele andere onderwerpen kunnen worden aangesneden. Wij zouden bij voorbeeld over het labyrint kunnen spreken als het beeld waarin de voorstelling van de chaos vorm heeft gekregen in het symbool van de weg. Dit is een typische paradox: de ontkenning van alles wat in het begrip weg ligt wordt uitgedrukt met gebruikmaking van dat begrip zelf. Wij moeten ons echter beperken en daarom zal ik de rest van de ruimte besteden aan een bespreking van de wegkruising, de viersprong, waaraan talrijke godsdienstige en magische gebruiken verbonden zijn.
De michi-no-kami in Japan, de goden van de weg, vormen een belangrijke groep goden. Ze heten ook wel chimata-no-kami, goden van de viersprong. Zij hebben, evenals de Griekse god Hermes, contact met de onderwereld, en worden, eveneens net als de Griekse god, fallisch voorgesteld. Ze worden vereerd onder andere in de
| |
| |
vorm van fallische stenen. Als zodanig heten zij sahe-no-kami, afweergoden, en worden als gidsen en vrienden der reizigers vereerd. Aan het einde van de zesde en twaalfde maand werd het michi-ahe, het wegontmoetingsfeest, gevierd op de wegen aan de vier hoeken van de hoofdstad.
Om te begrijpen waarom de wegkruising tot zoveel gebruiken aanleiding heeft gegeven, moeten wij verschillende dingen overwegen. Vooral twee gezichtspunten zijn naar mijn mening van belang. Een weg is als het ware een smalle uitloper van het eigen woongebied waar de eigen goden heersen en de vertrouwde orde geldt. Maar een weg die de eerste weg kruist is op zijn beurt een uitstraling van een ander gebied met andere goden en andere goddelijke wetten. Ook al zijn de verschillen in wezen niet altijd zo groot, toch blijft de wegkruising een concreet teken van het contact èn de botsing van twee machtssferen. Wie alle contact wil vermijden moet een muur oprichten, zoals men dan ook geheel consequent op een klein eiland in de Stille Zuidzee heeft gedaan, waar de ene helft van het eiland katholiek is en de andere helft protestant, en waar men het eiland door een muur in tweeën heeft verdeeld. Een weg blijft altijd een mogelijkheid van communicatie. Dit komt ook uit in de afgeleide betekenis van het woord trivialis, dat oorspronkelijk een driesprong aangeeft, maar dat kan gaan betekenen: gemeenschappelijk, gewoon. Wanneer wij dit contact en deze botsing goed in het oog houden, kunnen wij ook beter begrijpen waarom elke kruising van wegen zulke ambivalente gevoelens wakker maakt. Enerzijds is de driesprong of viersprong bij uitstek een plaats waar de goden hun macht openbaren, maar anderzijds kan het tevens de plaats zijn waar de demonen vrij spel hebben. Wij kunnen nu inzien waarom dit zo is: de wegkruising maakt deel uit van twee of meer onderscheiden machtsgebieden, zodat de goddelijke macht daar als het ware verveelvoudigd wordt. Maar het tegendeel is evengoed mogelijk: hier stoten de verschillende machtsgebieden op elkaar, met het gevolg dat op het kruispunt waar ze elkaar raken een machtsvacuüm ontstaat waarin de demonen vrij spel hebben.
Mijn tweede overweging van belang gaat in de eerste plaats uit van de betekenis van het kruispunt. Waar twee lijnen elkaar kruisen ontstaat een middelpunt. Het is vooral de Roemeense godsdienst- | |
| |
historicus Mircea Eliade die in tal van publikaties telkens weer gewezen heeft op de religieuze betekenis van het centrum. Van uit het centrum gaat men naar de vier windrichtingen, naar de vier hoeken van de aarde, en door het centrum gaat de verticale as die hemel, aarde en onderwereld verbindt. Het kruis is een vrijwel over de gehele wereld voorkomend symbool van deze situatie. Het symboliseert de bestaande tegenstellingen en de oplossing daarvan in een nieuwe synthese. Ook aan deze voorstellingswereld heeft de viersprong deel. Terloops zij opgemerkt dat het kruis in het christendom oorspronkelijk geen symbool was, maar een historisch attribuut. In de loop van de ontwikkeling is het echter wel tot een symbool geworden en is langs de weg van associatie en convergentie verbindingen aangegaan met de boven behandelde symbolische betekenis van de kruisvorm.
Laten wij nu aan de hand van een aantal concrete voorbeelden de betekenis van de wegkruising nader nagaan. De stammen in de tot voor kort Franse Soedan hebben een ingewikkelde religieuze kosmologie ontwikkeld die pas sinds kort, en nog lang niet volledig, in details bekend is geworden. Bij de Bambara geldt het kruispunt als de incarnatie van het wereldcentrum, de eerste staat van de godheid vóór de schepping. Als eerste daad heeft de schepper twee kruisende lijnen getrokken die het schema vormen van de gehele schepping. De dangu, de viersprong, is daarom een belangrijk punt in de wereld der Bambara. Elk dorp bezit een heilig kruispunt dat tevens het centrum van het dorp is en waarvan kracht en wijsheid uitgaan. Talrijke riten vinden daar plaats. De Bambara maken in hun esoterische beschouwingen nog verschil tussen tweesprong, dit is wegsplitsing in tweeën, driesprong, dito in drieën, en viersprong, kruising van twee wegen. De tweesprong is een symbool van de twijfel. Dit kunnen wij goed aanvoelen. Ook wij kunnen nog op een punt komen waar de wegen zich scheiden en de mens moet kiezen. Bekend is het laat-antieke verhaal van Hercules op de tweesprong, de keuze tussen goed en kwaad. De driesprong symboliseert een cirkelvormige beweging rondom een as. De nimmer eindigende spiraalbeweging speelt in de scheppingsvoorstellingen van deze volken een grote rol. De viersprong ten slotte geldt als de opperste concentratie van de godheid, als symbool van het moment, toen de godheid nog een punt was zonder afmetingen in een universum dat
| |
| |
zich nog bevond in een stadium van chaos, omdat er nog geen coördinaten waren. De eerste coördinaten zijn de twee kruisende wegen aan het begin van de schepping.
In de godsdienst van Zarathustra overweegt eveneens het positieve aspect van de viersprong. Dit blijkt hieruit dat de Avesta, het heilig boek der aanhangers van de goede god Ahura Mazda, voorschrijft op tweesprongen en viersprongen te offeren. In het oude India komt de negatieve zijde naar voren. De demonische god Rudra was de heer van het kruispunt en daar werden hem ook offers gebracht. Een aanroeping zegt: ‘Aanbidding van Rudra die op de paden woont, aanbidding van Rudra die op de viersprong woont.’ Maar ook andere goden werden daar vereerd. Als een brahmanenleerling zijn gelofte van kuisheid had gebroken, dan moest hij op een viersprong een ezel offeren aan de godin Nirriti en daarbij zijn zonde belijden.
In Griekenland werd op driesprongen de godin Hekate vereerd, zij was een godin van de onderwereld en werd vaak voorgesteld omwonden met slangen en met drie hoofden. Zij was een godin van de nachtelijke geesten en een tovenares. In de laat-antieke toverpapyri komt haar naam vele malen voor. In Rome vereerde men de Lares viales en de Lares semitales, de laren der wegen en paden. De paden over de zee stonden onder bescherming van de Lares permarini; maar ook hier vinden wij de betekenis van de wegkruising. Men stelde daar stenen op en Tibullus vermeldt in een van zijn gedichten een ‘vetus in trivio florida serta lapis’, een oude op een driesprong opgestelde steen bekranst met bloemen.
De sfeer van tovenarij en geestenbezwering vinden wij in verbijsterende rijkdom op Haïti. De belangrijke god Legba is daar de heer van de wegen en paden en speciaal heet hij ‘Maître-carrefour’, de heer van de viersprong. Hij wordt daar door de tovenaars vereerd en presideert over hun riten. Aarde van een kruispunt genomen maakt deel uit van vele toverstoffen, zowel ten behoeve van de witte als van de zwarte magie.
Een grote rol speelt de drie- en viersprong in magische gebruiken in West-Europa. Ik kan hier niet ingaan op de vraag in hoeverre wij hier met resten van oudgermaans geloof te maken hebben, of in hoeverre er sprake is van geïmporteerde gebruiken uit de laat-antieke wereld via de Romeinen, of misschien nog later. Ik zal mij be- | |
| |
perken tot het geven van enkele voorbeelden die deze gebruiken illustreren. Zo geldt een wegkruising vaak als verzamelplaats der doden en in bepaalde nachten van het jaar kan men daar de geesten der gestorvenen over de toekomst bevragen. Zo lezen wij in een Latijnse tekst over een gebruik in het Duitse Erzgebirge: ‘In bivio sedisti supra taurinam cutem, ut et ibi futura tibi intelligeres.’ Hetgeen dus wil zeggen dat men op een tweesprong, gezeten op een stierehuid, de toekomst geopenbaard zal krijgen. Op sommige nachten van het jaar, zoals de kerstnacht en die van het oudejaar, kunnen meisjes op een kruispunt hun aanstaande bruidegom aanschouwen. Divinatie op een kruispunt is trouwens een internationaal gebruik. Het komt bij voorbeeld ook in Japan voor, en Ezechiël 21, 21 luidt: ‘Want de koning van Babel zal aan de tweesprong staan, aan het begin van de twee wegen en waarzeggerij plegen; hij zal de pijlen schudden; hij zal de terafim raadplegen; hij zal de lever bezien.’
Volgens Duits volksgeloof kon men de wilde jacht van Wodan veilig zien, als men zich op een viersprong plaatste, want Wodan en zijn geesten vermijden de wegkruisingen. Waarschijnlijk is hier al wel christelijke invloed in het spel: het kruisteken weert alle kwaad af. Vaker zien wij in het Westeuropese volksgeloof, dat de twee- en viersprong juist de plaats is waar de geesten zich ophouden. De afweermaatregelen zijn dan ook vele, bij voorbeeld driemaal in verschillende richting spuwen. Zelfmoordenaars worden op kruiswegen begraven. Het lijkt mij de meest waarschijnlijke verklaring, dat zij daarmee aan de wereld der demonen worden overgegeven. Allerlei tovenarij moet volgens voorschrift op een viersprong ondernomen worden: heksen bezweren daar het weer, men probeert daar allerlei ziekten en ongeluk kwijt te raken en geesten worden daar opgeroepen. In het beroemde of beruchte toverboek Doctor Johannes Fausts Magia naturalis et innaturalis oder Dreifacher Höllenzwang komt de volgende bezwering voor: ‘Gehe auff einen Creutzweg in einen wilden Wald, mache einen Circulum mit einen Degen, womit einer oder mehrere entleibt worden, bey 4 Ellen im Umkreiße, tritt in diesen gemachten Kreyß und sprich: Bartol Primoel Suspon, Omila Partamu Rani, Supillatin, Huspensa, Dormilon Purtraba Himpona Agel, veni, veni, veni, Omogiel otor Tudraon. Wenn du diese Worte gesprochen hast, so wird dir ein kleines Kind erschei- | |
| |
nen, einer kleinen Hand groß, und wenn du dieses Kind ersiehest, so sprich diese folgende Worte: O Pando, Cubillum malum ara Omigiel durmarimo. Und wenn dieses gesagt hast, so wird es eine Handlang größer und länger, derowegen wiederhohle den Spruch, bis es wie ein zweyjähriges Kind wird, dann höre auf die vorbesagten Worte zu sprechen und sage alsdann: Trigilon, Trigilon, Trigilon. So wird es alsdann fragen, was du willst, so wird es dir auf deine Frage alles was du zu
wissen verlangest, sagen...’
Het onderwerp ‘goden van de weg’ heeft ons, zoals dat betaamt, de hele wereld over gebracht en wij hebben kunnen zien welk een grote betekenis het woord ‘weg’ heeft gehad en nog heeft als een van de eeuwige symbolen waarin de mens zijn diepste verlangens en gedachten heeft neergelegd, zowel in het verhevene als in het laag-bij-de-grondse. Ook voor ons kan de weg nog een levend symbool zijn van de menselijke onrust en het menselijk zoeken die geen einde vinden zolang er mensen zijn, maar tevens ook van het heimwee, van het verlangen terug naar eigen huis, naar onze ‘Heimat’, naar ons ‘home’, zoals Stevenson het in een bekend gedichtje heeft uitgedrukt:
Under the wide and starry sky,
Dig the grave and let me lie.
Glad did I live and gladly die,
And I laid me down with a will.
This be the verse you grave for me:
Here he lies where he longs to be;
Home is the sailor, home from the sea,
And the hunter home from the hill.
|
|