moeten roepen. De ‘tranquillizers’ hebben de belangstelling van de psychiaters gericht op de biochemie en de neuroloog zal verstandig doen daarvan kennis te nemen.
De verschillende vormen van speciale kennis zullen elkander moeten doordringen. Dit is de voorwaarde waarop niet alleen onze kennis, maar ook ons inzicht wordt vergroot. Ik verwacht dan ook dat op bepaalde gebieden de combinatie psychiatrieneurologie in betekenis zal afnemen, omdat men nu eenmaal geen specialist kan zijn in alles, en dat deze op ander gebied zal toenemen, voor zover namelijk de specialisten bij bepaalde vraagstukken elkanders hulp niet kunnen ontberen.
De mij afgestane ruimte heb ik tot nu toe gebruikt om de begrippen neurologie en psychiatrie iets nader te definiëren en om aan te geven dat ik de toekomst bepaald zie door dezelfde factoren als die de ontwikkeling van de wetenschap bepalen.
Dit is geen spectaculair resultaat en ik zie geen kans er iets anders van te maken, maar ik kan er wel iets aan toevoegen. Want naast de verwachtingen die ik kan formuleren zijn er ook nog wensen; maar die zijn meer van persoonlijke aard. Intussen mag ik wel beginnen te zeggen dat ik niet de verwachting heb dat deze wensen in vervulling zullen gaan.
Het komt mij namelijk voor, dat de gemeenschappelijke inzichten van psychiatrie en neurologie een bijdrage zouden kunnen leveren voor de bezinning op een aantal filosofische vraagstukken. Een ervan wil ik noemen. Het heeft mij steeds getroffen, dat de hersenprocessen zijn gecorreleerd met waarnemingsprocessen, denkprocessen en emotionele processen. Nu zijn hersenprocessen aan wetmatigheid onderworpen; het antwoord van de hersenen is, in het algemeen, een ordelijk antwoord. Men mag verwachten dat ook in de menselijke emoties een zekere orde heerst en dat blijkt ook zo te zijn. Psychologie en psychiatrie zouden niet bestaan, indien men in de psychische reacties van de mens niet een aantal wetmatigheden had ontdekt. Nu komt het mij voor, dat deze vondsten, en vooral het feit dat deze wetmatigheden zijn aangetoond, een positieve bijdrage leveren voor het kritisch doordenken van het proces van het kennen, dus voor de kennistheorie.
Sinds de tijd van de Grieken waren een aantal filosofen ervan