| |
| |
| |
Hella S. Haasse
De huiskamer van de toekomst
Naar mijn overtuiging zal er tussen de eigen naaste omgeving van een mens en de manier waarop hij zijn vrije tijd besteedt een steeds nauwere relatie zijn, moeten zijn, wil de mensheid niet ontaarden in een gigantische mierenhoop of een bijenkolonie. Wanneer niet in de dagen onzer jaren een korte atoom- of een langduriger met andere middelen gevoerde oorlog iedere vorm van maatschappijontwikkeling en menswaardig bestaan onmogelijk maakt, kunnen wij vermoedelijk een toekomst tegemoet zien die gekenmerkt zal worden door zich in versneld tempo voltrekkende totale structuurveranderingen over de hele linie van het economische, politieke en culturele leven op aarde. Twee aspecten zullen overheersen: dat van de omvang van alle noodzakelijke organisaties (onvoorstelbaar veel meer mensen dan ooit tevoren zullen te maken hebben met steeds meer en allen bovendien meer en meer met dezelfde condities en problemen), en dat van het ‘hoe’ van de beheersing van die condities en problemen. De onvermijdelijke grotere structuren kunnen alleen maar soepel en dus levend blijven, indien zij samengesteld zijn uit verantwoordelijke en zelfstandige onderdelen, die op hun beurt weer bestaan uit vrijwillig samenwerkende bewuste individuen. Er zal daarom vooral nadruk komen te liggen op de noodzaak van snelle en grondige ontwikkeling van intelligentie en inzicht - hetgeen bepaald iets anders, en veel méér, betekent dan eenzijdige ontwikkeling van het intellect, zoals wij die in het hedendaagse specialisme zien. Ik bedoel intelligentie en inzicht als facetten van een rijpende persoonlijkheid. Want wanneer de groei van die eigenschappen geen gelijke tred houdt met de evolutie van de nu al bestaande mogelijkheden tot het vervangen van menselijke werk- en vooral denkkracht en van het ‘besturen’ van de mens in de meest letterlijke zin van het woord ten behoeve van collectieve doeleinden, zouden wij onherroepelijk veranderen in een reusachtige leefmachine,
een organisme, gehoorzamend aan wetten die zich aan het individuele menselijke bewustzijn onttrekken. Misschien ligt deze tendens in de aard van de geheimzinnige processen die in het heelal aan de gang zijn en kunnen wij niets tegenhouden, laat staan veranderen. Misschien zijn degenen die zich van derge- | |
| |
lijke mogelijkheden bewust zijn en die desondanks met de moed der wanhoop of bezield van een hardnekkig geloof in de noodzaak van een voortdurende prominente rol van de mens naar oplossingen zoeken, de laatste vertegenwoordigers van een tot verdwijnen gedoemde soort, de homo sapiens, die geschiedenis maakte, die zich in de loop van zesduizend jaar dank zij weetgierigheid en ondernemingslust van rechtopgaand dier opwerkte tot ruimtevaarder-in-spe, dat wil zeggen tot een wezen dat met zeer ingewikkelde apparaten in symbiose moet leven om te kunnen voortbestaan. Er is alle kans (als wij niet zorgen erbij, of liever, ‘bij’ te zijn), dat bepaalde ontwikkelingen zich zullen voltrekken zonder ons, zonder de volledige mens in de betekenis die ons tot nu toe als ideaal voor ogen stond, de mens als eenheid van lichaam, verstand en ziel. Waar die eenheid verbroken wordt, althans niet langer als belangrijk en nastrevenswaardig wordt beschouwd, houdt de mens in onze zin op te bestaan. Welke naam men aan zijn opvolger zou moeten geven weet ik niet. Voorlopig horen dergelijke veronderstellingen nog thuis in het domein van de science fiction.
Dat neemt niet weg dat er gevaar schuilt in een mentaliteit van onverschilligheid en afweer jegens verschijnselen waaruit men het komende en mogelijke kan aflezen, en die men eigenlijk met man en macht, met volledige inzet van zijn individuele capaciteiten moest trachten te begrijpen en te beheersen. Alle pogingen die er nu al worden gedaan om via de communicatiemiddelen en door andere soorten van voorlichting de mensen als massa enigszins wegwijs te maken en hun houvast te geven in een stortzee van verschijnselen en gebeurtenissen te midden van de veranderende levenspatronen, zullen falen, wanneer men niet individueel de smaak van bewust en creatief mens-zijn, van innerlijke groei, te pakken krijgt.
Er is, lijkt mij, een langzaam maar zeker op gang komende ontwikkeling in die richting te bespeuren. Grote groepen van mensen zijn op een hoger levenspeil gekomen, staan open voor cultuur, voelen de noodzaak van kennis. Er komen mogelijkheden tot ontspanning en ontwikkeling, kortom tot beschaving, binnen ieders bereik, die tot voor kort volkomen buiten de gezichtskring van de meeste mensen lagen. Natuurlijk is er bij de verspreiding van cultuur op deze wijze sprake van een zekere vervlakking en vulgarisatie, dat kan niet anders. Gunstige gevolgen zijn, geloof ik, al merk- | |
| |
baar in de neiging tot het beleven en verwerken van indrukken in kleine groepen of individueel, in plaats van massaal, waardoor onwillekeurig ook de behoefte aan verdieping en intensivering zal toenemen. De televisie bij voorbeeld, zo bij uitstek een produkt van een door massa en massa-problemen beheerste tijd, bergt paradoxaal genoeg de mogelijkheden in zich zowel tot collectief beinvloeden, als tot wekken en bevorderen van eigen geestelijk leven, en dat laatste vooral, juist, omdat het een apparaat voor de huiskamer is. Televisie heeft aanvankelijk velen angst ingeboezemd, omdat men met een verkleinde uitgave van de bioscoop te maken meende te hebben, die dus ook het bioscoop-effect van massa-beinvloeding op laag peil in de huiskamer zou brengen, met rampzalige gevolgen. Maar in de praktijk blijkt dat door het kleine beeld, en de betrekkelijkheid ervan in een hoofdzakelijk voor andere doeleinden bestemde ruimte, een heel andere instelling van de toeschouwer ontstaat. Hij verliest minder snel zijn identiteit dan in de donkere volle bioscoopzaal, is kritischer, komt door de aanwezigheid van anderen eerder tot onmiddellijk reageren en tot discussie over het vertoonde, terwijl de eenzame kijker zich persoonlijk toegesproken en daardoor bij wereld en mensen betrokken voelt. De televisie kan een machtig middel zijn in dienst van de menselijke persoonlijkheid en de geestelijke vrijheid,
wanneer de aandacht van de kijkers wordt gevestigd op de oneindig vele manieren waarop een mens ‘echt’ zichzelf kan zijn, anders dan anderen en toch herkenbaar, één uit velen en toch uniek, wanneer eigen smaak en oordeelsvorming worden gestimuleerd door een zo royaal mogelijk verstrekken van de beste objectieve informatie op ieder gebied.
Wie de geneugten van eigen geestelijke activiteit heeft ontdekt, zal zich niet zo gauw meer tot een uitsluitend passieve vrijetijdsbesteding laten brengen. Met de innerlijke ontwikkeling neemt ook de behoefte aan het zelf kiezen van bezigheden en aan het beoefenen van liefhebberijen toe. Want vrije tijd is tijd om zichzelf te zijn, in tegenstelling tot: ingeschakeld zijn in de gemeenschap. Voor mensen die zichzelf niet kunnen zijn, omdat zij nooit de kans hadden zichzelf te worden of omdat zij het onbewuste opgaan in de dingen van wie dicht bij de natuur staat niet meer kennen, betekent vrije tijd die niet door noodzakelijk lichamelijk uitrusten of door collectief iets ondergaan of ‘geleid’ iets doen gevuld wordt, vrijwel
| |
| |
altijd kwelling of verveling, een bron van verwarring en ellende. Geestelijke gemakzucht is echter meestal een gevolg van gebrek aan stimulansen. Kinderen die opgroeien in een omgeving, in een ‘huiskamer’, waar geestelijk leven en belangstelling voor allerlei zaken buiten het meest voor de hand liggende alledaagse, vanzelfsprekend zijn, nemen die instelling over. De huiskamer, woonruimte van het gezin, kan alleen bestaan in een wereld waar het individu als de kleinste, maar wezenlijkste bouwsteen van de gemeenschap beschouwd wordt. En die huiskamer beantwoordt alleen aan haar bestemming, wanneer zij zich meer en meer ontwikkelt tot ruimte voor de vrijheid van het zichzelf-zijn, ruimte voor het niets-hoeven, voor fantasie en meditatie, voor dolce far niente en ‘bricolage’, en voor vrijetijdsbesteding in de oorspronkelijke betekenis van scholè, vorming van de persoonlijkheid, zelfstudie, ruimte ook, waar het menselijk contact, de verhouding tot anderen, beleefd kan worden op een intieme wijze, die in de buitenwereld, in werk- of organisatieverband, niet mogelijk is. De intimiteit is een onmisbaar facet van het leven. Het systeem dat men tegenwoordig toegepast ziet bij de woningbouw, lijkt helaas lijnrecht in strijd met deze gedachte. Men mag waarachtig niet verwachten dat fantasie en vormen van eigen leef- en wooncultuur tot bloei zullen komen in identieke, door - overigens ook al overal op gelijke wijze aangebrachte - voorzieningen bovendien te kleine, te louter functionele drie- en vierkamerflats in rijen boven en naast elkaar, of in de zogenaamde eengezinswoningen, die vaak door te overvloedige toepassing van glas uit slechts twee muren schijnen te bestaan, waar de woonruimte een verlengstuk van de openbare weg is, in de trant van het tramhuisje of de moderne winkel.
De mens heeft als ieder hoger ontwikkeld levend wezen behoefte aan een hol, een nest, een volstrekte privé-ruimte, en dan in een grondvorm die individuele variaties toelaat. Een mensenhuis moet nog de geborgenheid bieden van de boom met zijn takkenverdiepingen en bladerkoepels, en van de ondergrondse schuilplaats. Een te ‘open’, een te zeer op één vloeroppervlakte gebouwd, te strak bij voorbaat al ingedeeld huis, laat een diepgewortelde menselijke behoefte onbevredigd. De functionele laatjes- en vakjeswoningen, met hun van tevoren vastgelegde eet-, zit- en slaaphoeken of -hokken, werken in wezen even geestdodend als de
| |
| |
kelders en krotten uit voorbije tijdperken. De enorme weerklank van de naoorlogse binnenhuiskunst met haar rijkdom aan kleuren, motieven, vormen en materialen, moet een gevolg zijn van het alomheersende, voorlopig nog onbewuste verlangen naar behoud van aan de natuur verwante elementen van differentiatie in kleur en tekening te midden van het doelmatige en technisch vervolmaakte.
In de huiskamer van de toekomst zal ter wille van een harmonische ontwikkeling van de persoonlijkheid der bewoners in veel sterkere mate dan tot nu toe het geval is, rekening gehouden moeten worden met onze natuurlijke behoefte aan lichte en schemerdonkere, hoger en lager gelegen plekken en vooral aan een omgeving waar wij ons eigen stempel op kunnen drukken.
Dat in de omstandigheden waarin wij nu leven die behoefte aan een eigen domein voor adempauze en zelfwerkzaamheid als voedingsbron van het persoonlijke leven al duidelijk voelbaar is, blijkt onder meer uit de tendensen in de reclame (zoals bekend gebaseerd op onze heimelijke verlangens en meest elementaire gevoelens), die om onze aandacht te trekken niet langer in hoofdzaak speculeert op drang naar avontuur en vlucht uit de werkelijkheid, maar steeds meer een (bereikbaar) ideaal van leven met eigen liefhebberijen in een eigen omgeving centraal stelt. Het verzamelen en beluisteren van grammofoonplaten, het zelf opnemen, ontwikkelen en projecteren van foto's en films, tot voor kort nog hobby's voor een kleine groep, neemt hand over hand toe en is niet los te denken van het bezit van een privé-ruimte. Te oordelen naar de vergeleken bij vroeger enorme produktie van goedkope en goede boeken, wordt er als vrijetijdsbesteding meer gelezen door meer mensen dan ooit tevoren - en het bewaren en lezen van boeken veronderstelt privacy. Natuurlijk zal ook hier voor een deel sprake zijn van nadoen, van meegaan met een (commercieel aangewakkerde) mode - maar hoeveel menselijke verworvenheden zijn er niet met nadoen begonnen? Het blijft echter imitatie zonder meer, een onbevredigd achter het laatste en nieuwste aanhollen, wedstrijd met de buren en de relaties in een kunstmatig in stand gehouden consumenten-wereld die weer een andere vorm van werkelijkheidsvervalsing betekent, wanneer de materiële vooruitgang niet gepaard gaat met innerlijke ontwikkeling. Norbert Wiener zegt in zijn The human use of human
| |
| |
beings; cybernetics and society: ‘...the integrity of the channels of internal communication is essential to the welfare of society’. Het zuiver houden en zuiver laten functioneren van de ‘kanalen’ die wij bezitten in kunst, wetenschap, onderwijs en communicatiemiddelen, lijkt mij in dit verband onze belangrijkste en meest dringende taak.
Wie oplettend om zich heen kijkt, ziet een herleefde belangstelling voor de huiskamer. De huiskamer is echter niet meer symbool van theetafel- en schemerlampjesknusheid, niet langer de gevangenis van de vrouw, het bolwerk van de burgerlijkheid, kortom een achtergebleven gebied. Het strikt huishoudelijke werk zal bovendien steeds meer vereenvoudigd en vergemakkelijkt worden, waardoor de huiskamer zich ontwikkelt tot de plaats waar ook de vrouw (die in de toekomst stellig een deel van haar bezigheden buitenshuis zal hebben) letterlijk en figuurlijk de ruimte heeft om zichzelf, de mens die zij is, te worden, - iets waardoor de huwelijks- en gezinsverhoudingen en het maatschappelijk leven ingrijpender en in gunstiger zin beïnvloed zullen worden dan door de nog veelal louter formele emancipatie van nu.
Jonge mensen en kunstenaars, vanouds de rebellen bij uitstek tegen de huiskamer, zijn er nu de pioniers: het atelier is een aan de huiskamer nieuwe stijl zeer verwante ruimte, en wat is de ‘pad’ van de ‘beatnik’ anders dan een besloten plek voor eigen leven en liefhebberijen, met zelfgekozen vrienden, geestverwanten? Men spreekt tegenwoordig in bepaalde kringen graag over de verburgerlijking van de kunstenaar die de vrijheid, het avontuur en het risico zou verwerpen ter wille van een huis, een gezin, een ‘gewoon’ mensenleven. Hier is sprake van een groot misverstand in het brein van mensen die van uit hun ‘Wirtschaftswunder’-welvaart vol heimelijke nostalgie en (misschien) verdrongen schuldgevoel, menen te moeten ijveren voor het behoud van edele onwereldsheid - in anderen dan. Maar de droom van de artiest-zwerver is kitsch geworden in een tijd waarin het zwerven verburgerlijkt is tot massa-toerisme in de meest conventionele vorm. De kunstenaar, en in het algemeen de mens die de betrekkelijke stilte en privacy van zijn huiskamer kiest, heeft daarmee tevens gekozen voor het laatste toevluchtsoord van de cultuur en het individuele leven.
Het tijdschrift Réalités heeft ruim een jaar geleden een enquête gehouden onder Franse jongeren uit alle milieus en van alle
| |
| |
gezindten. Ik citeer hierbij een aantal uitspraken die me kenmerkend lijken voor de mentaliteit van vele jonge mensen van nu.
‘Je ne suis pas abnormal, mais je n'arrive pas, dans ma conscience, à faire ce rapprochement que chaque geste que je fais là (in de fabriek) n'est pas un geste de vie, mais un geste vendu, c'est-à-dire, qui me permet seulement de vivre; donc, pendant huit heures, je suis mort, je suis comme une machine, je travaille pour les autres, jamais pour moi. Lorsque comme la machine j'ai épuisé les possibilités de vie, c'est-à-dire de contact que m'apporte un travail, je m'y ennuie, ça devient une irritation croissante, les visages de ces gens m'exaspèrent...’
‘On voudrait: la vie profonde, intime.’
‘Moi, je crois que l'équilibre, il n'y a que ça de vrai.’
‘René Clair a dit une chose très bien, il a dit: “tu cours comme si tu étais en retard sur la vie” et le monde moderne nous met en retard sur la vie, parce qu'on nous impose des choses effrayantes.’
‘On est obligé de suivre tout le temps une certaine routine... j'ai commencé à m'évader de tout ça par des moyens personnels: je me suis mis à la photo.’
‘Moi, je n'ai besoin que d'une chose: me réaliser.’
‘Il n'y a qu'une chose à faire: c'est se réaliser soi-même.’
‘Il n'y a aucune possibilité de s'en sortir sinon à l'intérieur.’
‘C'est cela qui compte le plus: on préfère sacrifier la fortune, la carrière au foyer.’
De duidelijke tendens tot zo jong mogelijk trouwen, die men in Amerika en ook in het tegenwoordige Duitsland ziet, lijkt me voort te vloeien uit soortgelijke gevoelens en overtuigingen als van de Franse jeugd. Wanneer jonge mensen (de huiskamerbewoners van de toekomst) in hun zoeken naar nieuwe harmonische vormen van persoonlijk leven geen steun en weerklank vinden in de hen omringende werkelijkheid, ontstaan de ‘extremen Seinsformen’ die volgens H.H. Muchow in zijn boek Sexualreife und Sozialstruktur der Jugend ‘in unserem Zeitalter der Restauration, in dem die Erwachsenen meistens wieder in die Paßform ihrer “alten Anzüge” geschlüpft sind, als asozial, abwegig oder pathologisch gelten, ja gelten müssen’.
De toekomst begint vandaag, is gisteren al begonnen. Het heeft alleen zin ons bezig te houden met die aspecten van de huiskamer
| |
| |
en de vrijetijdsbesteding, waar wij zelf nú invloed op kunnen uitoefenen, waar wij iets aan kunnen doen. Wie een negatief toekomstbeeld oproept van uitstervend privé-leven en van ‘geleide’ massale vrijetijdsbesteding, geeft daarmee te kennen dat hij eigenlijk geen hoop meer heeft. Ik geloof niet dat het van onverantwoordelijk optimisme of van halfzacht idealisme getuigt vol te houden dat wij tegen de afschrikwekkende mogelijkheden (die er zeker in zitten) een tegengif hebben in de vorm van verbreding en verdieping van kennis en inzicht met alle middelen die ons ter beschikking staan, van een universele snelle ontwikkeling naar een veel hoger niveau van leven en denken met het accent op persoonlijkheid, iets dat alleen te verwezenlijken is door een heldere bewuste aanpak en belangeloze geestdrift. Dit houdt in dat wij de moed moeten hebben onze maatschappij drastisch te veranderen, indien zij in haar tegenwoordige vorm een belemmering voor een dergelijk all-round groeiproces naar binnen en naar buiten blijkt te zijn. Wij leven in een groots tijdperk: groots voor de mens, die nu uitgedaagd wordt, die de kans krijgt de resultaten van zijn veroveringsdrang en vindingrijkheid geestelijk en zedelijk af te ronden. Utopia? Een statische toestand van welvaart en wijsheid is ondenkbaar. Gesteld dat wij deze vuurproef doorstaan, dan wacht de taak ‘houden zo’, een taak van onvoorstelbare omvang: ‘Not in Utopia - subterranean fields - or some secreted island, Heaven knows where! But in the very world, which is the world of all of us - the place where, in the end, we find our happiness, or not at all’ (Wordsworth).
|
|