De Gids. Jaargang 124
(1961)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 71]
| |
Zomerse zondag
Reusachtig op niets geschraagd
brandt en blinkt de hemel
boven de groene aarde.
In de tuinen werken
traag de mannen.
Door de kantoren in de stad
gaan hun doordeweekse schimmen
wanstaltig nog om.
Maar hier schenken hun vrouwen bier
en kleppen hun kinderen
heldere verwarde vespers.
Het gras geschoren; traag
en op niets geschraagd
tuimelt de aarde verder.
| |
[pagina 72]
| |
Lied van de koude
Zonder namen
voor de aarde,
zonder zwijgen
voor de lucht,
met getallen
voor de vale
vlakten van de
steedse landen
en met staten
op papieren
voor de maten
van de dieren,
van de bergen
en de sterren,
de rivieren
en de zee -
aarde, hieruit
neem mij mee
terug naar jou,
naar jou, godin
groen en woest
van het begin,
warme huid,
warmere vrouw,
| |
[pagina 73]
| |
groot van gevaar
en koud ook, maar
niet met de kou
van deze kou.
| |
Vreemd lichaam
Drank - en later een vreemd lichaam:
mijn handen blijven tedere snelle
werktuigen;
mijn mond denkt aan iets anders.
Mijn mond, mijn hele lichaam denkt:
het goede lichaam, het vertrouwde
is hier niet.
Het woont weer in een te zachtgroen land:
gras dat lispelt,
gelogen bloemen.
En hier dit vreemd maar natuurlijk toch
eenzaam lichaam tegen mij aan:
wanneer de morgen komt,
sla ik mijn ogen ervoor neer
en slaap maar
en slaap.
| |
[pagina 74]
| |
Na weer een adieu
Toch maakt het licht nog
kinderlijke deining
en loopt de zee
van de dood even hoog.
Maar de dagen worden
wel stekelig - alle
bloemen zijn zilveren
zeedistels.
Toch mooie
en trotse planten.
Wij zijn nog vrij lang
gelukkig geweest.
|
|