| |
| |
| |
Emmy van Lokhorst
Kroniek van het proza
Anna Blamans laatste werk
Nu zij ons is ontvallen, nog vóór zij haar laatste roman De verliezers geheel had kunnen voltooien, zijn wij geneigd dit postume werk van Anna Blaman als de bekroning van haar oeuvre te beschouwen. Welke plaats zij als schrijfster in de Nederlandse letteren inneemt zal pas later blijken, maar voor ons tijdperk kunnen wij stellen dat het grondthema van al haar geschriften: de fundamentele eenzaamheid van de mens, bij geen ander contemporain schrijver zo machtig, zo intens, zo authentiek tot uiting is gekomen.
Vooral in Eenzaam avontuur, dat een storm van reactie in ons land heeft ontketend, zowel van vurige bewondering als van smaad en verguizing, beschreef zij de eenzaamheid in het noodweer van de erotische liefde. De hoofdpersoon Kosta voelt zich geïsoleerd, buitengesloten uit de gemeenschap door zijn alles dominerende wanhoop, waaraan hij te gronde dreigt te gaan, de wanhoop dat er geen redding bestaat voor het breken van de liefdesillusie. In de infernale orkaan van getourmenteerdheid, afdalend in ‘ravijnen van duisternis en misdaad en geheim’, tracht hij zijn noodlot te ontkomen. Hij kromt zich van radeloze pijn om het bestaan, tot hij eindelijk aan de rand van de dood is genaderd. Dan is hij uitgestreden, de wanhoop, de angst is verijld, hij vindt zichzelf terug. Daar is de wereld, was hij er ooit eerder?
In haar voorlaatste grote roman Op leven en dood komt het thema op andere wijze tot uitdrukking. Stefan heeft altijd gezocht naar de ‘waarheid’, maar is door teleurstellende ervaringen sceptisch tegenover de zin van het leven komen te staan. Zijn negativisme neemt het karakter van een doodsdreiging aan.
Een ernstige hartkwaal waarschuwt hem, dat hij misschien nog slechts enkele maanden te leven heeft en nu herziet hij zijn ondervindingen in een ander, milder licht. Hij raakt dieper doordrongen van de onbereikbaarheid van de ene mens voor de andere, van de onvolmaaktheid der menselijke verbondenheid, in welke vorm ook. Zijn eenzaamheid heeft een breder basis gekregen. Niet in de erotiek, niet in de liefde ligt zekerheid. De door het
| |
| |
leven gehavende weet dat hij voor altijd alleen in de mensenwereld staat.
Het grondmotief van de eenzaamheid is hier aangrijpender door het besef van de eindigheid van het bestaan, door de onverbiddelijke eis van het leven om alleen te kunnen zijn en alleen te kunnen sterven. Hij is zich ervan bewust, dat de nieuwe liefde die hem aan het leven bindt, toch betrekkelijk blijft, omdat zelfs het innigste verbond tussen twee mensen de eenzaamheid in zich bergt. Als een point d'orgue is het weemoedige slot, waar Stefan naast de diep in zichzelf verzonken slapende jonge vrouw de dag ziet aanbreken en de vogels hoort ontwaken.
De eenzaamheid, haar hoofdmotief, heeft Anna Blaman in haar laatste, voorgoed laatste roman De verliezers geobjectiveerd in verschillende figuren. Het is, in het licht van haar vorig werk beschouwd, in de eigenlijke zin van het woord, haar testament. Want in dit boek is de hoofdpersoon een vrouw, die zichzelf heeft behouden. Anna Blaman heeft voorvoeld, dat zij misschien het werk niet zou kunnen voltooien. Daarvan getuigt de brief, die zij haar uitgever op 4 april 1960 heeft doen toekomen en die eindigt met de woorden:
‘Kortom, het menselijk tekort (het onbegrip, het misverstand), of er nu goede wil of onwil is, ruïneert hier een mensenleven, desondanks blijft de menselijkheid (hier in de zin van talent voor liefde) onaangetast.’
Van deze ‘menselijkheid’ is haar laatste roman doortrokken. Zij heeft met de haar eigen diepe aandacht voor haar figuren de strijd beschreven, die de mens van deze tijd heeft te voeren met de dreiging van het vernietigd worden door de spoken van wanhoop en verworpenheid, met alle innerlijke conflicten die door het eigen tekort ontstaan. Want niet alleen het onvermogen om de absolute liefde tot realiteit te maken, maar vooral de bewustwording van de eigen kleinheid tegenover het toch fervent verdedigd ideaal ontneemt hem de kracht om zich te handhaven en zich te verweren tegen de zelfontluistering.
In De verliezers komen mannen van de begrafenisonderneming naar het huis van Louis Kostiaan, om diens overleden vrouw Lucia te kisten. Kostiaan is een magere tengere man van ongeveer zestig jaar, rustig, dociel. Zijn leven lang heeft hij de mooie hooghartige
| |
| |
Lucia aanbeden. Zij hield niet van hem, maar van een ander en hij vernederde zich voor Lucia, die hem met haar spot en hautaine minachting tot een zielige slaaf maakte.
Onder helse pijnen is zij gestorven en alleen de wijkverpleegster, zuster Hendrika Vos - zij wordt Driekje genoemd - is getuige geweest van haar langdurig ziekbed. De zuster heeft haar afgelegd. Zij heeft Lucia gewassen, haar gladde haar gekamd en haar in een mooi nachthemd gekleed. Rustig heeft zuster Driekje haar werk gedaan en daarna het huis verlaten.
Later op de dag komt Kostiaan in paniek de verpleegster halen, omdat de mannen van de begrafenisonderneming de kist hebben gesloten. ‘Hermetisch gesloten, aardedonker, daar ligt ze in.’
Driekje kalmeert hem. Samen maken zij de kist open, de zuster brengt alles in orde, reinigt het dode gelaat en legt een schoon nachthemd over het lichaam. De bevende oude man kon geen woord uitbrengen om haar te bedanken, hij ‘drukte haar de hand en zweeg, en toen boog hij maar, diep-ernstig, overdreven diep. Dat maakte zo'n zielige en tegelijk zo'n welsprekende indruk dat het haar bijna tot tranen bewoog...’
Deze bladzijden zijn geschreven met een meesterschap, een sombere grootheid, die tot de toppunten van onze letteren behoort. Er is in dit alles een aangrijpende innigheid. Rembrandt had die kamer met die gesloten kist in clair-obscur kunnen schilderen en die twee mensen, bezig om een gestorvene haar geheimzinnig dodenmasker te hergeven. Driekje herinnert hier aan Hendrikje Stoffels, aan wie zij ook later in haar argeloze goedheid soms doet denken.
Feilloos heeft Anna Blaman hier de ouverture geschreven van het drama dat zich gaat voltrekken. Kostiaan, die de voor hem onbereikbare Lucia altijd vergeefs heeft aanbeden, gaat nu al zijn liefdeshonger richten op Driekje, de gezonde evenwichtige vrouw, en zonder het te willen wordt zij betrokken in complicaties, die haar in groot gevaar brengen en haar carrière breken.
Lucia had van haar minnaar een zeer kostbare ring gekregen, die zij altijd droeg, maar vóór haar dood gaf zij hem aan Kostiaan met de opdracht ervoor te zorgen dat haar gehate schoondochter de ring nooit zou krijgen. ‘Geef hem maar aan de eerste de beste,’ had zij gezegd.
De eerste en de beste was Driekje. Aan haar vraagt Kostiaan nu,
| |
| |
de ring te bewaren, zijn zoon en schoondochter mogen hem nooit vinden. En zonder er verder bij te denken, neemt Driekje de ring mee uit medelijden met de verbijsterde oude man.
Driekje is bevriend met een collega, Bertha. Er is in hun omgang een hapering; de eenvoudige hartelijke genegenheid van Driekje vindt telkens onevenwichtige neurotische reactie bij Bertha, die vroeger op vernietigende wijze in de liefde is teleurgesteld. Een jong meisje, van wie zij boven alles hield, had haar gevoelens beantwoord, maar zich plotseling van haar afgewend toen zij een man ontmoette die haar veroverde. Bertha werd verraden bij de directrice: zij werd daar door het meisje voorgesteld als een laaghartig verachtelijk wezen. Bertha werd ontslagen en bleef maanden alleen.
Nu zij Driekje had ontmoet en van haar was gaan houden, werd zij bang dat hun omgang afbreuk zou kunnen doen aan Driekjes goede naam, maar vooral vreesde zij, dat haar amitié amoureuse zou misgaan, zij kende de gevaren. Driekjes goede hart gelooft niet aan gevaar. Zij laat haar vriendin begrijpen, dat zij haar niet kan liefhebben op de wijze van Bertha, zij kan alleen maar van haar houden.
Bertha waarschuwt Driekje, de ring van Kostiaan niet in bewaring te houden, de schoondochter zal haar van heel andere oogmerken verdenken, heling van de erfenis van een patiënt, dat is strafbaar.
Kostiaan klampt zich vast aan Driekje, telkens eist hij haar op, in zijn verlatenheid is zij het lichtpunt van zijn leven geworden. Hij moet zijn hart uitstorten, hij heeft een ontdekking gedaan, die hij moet vertellen. Hij dacht dat hij Lucia had aanbeden, maar opeens heeft hij begrepen dat dit een leugen was. Hij haatte Lucia, al jaren, en des te meer omdat hij maar steeds was doorgegaan net te doen alsof, niet alleen tegenover de hooghartige Lucia, maar ook tegenover zichzelf. Zij had hem als mens verminkt, de tong uit de mond gesneden...
Het heeft diepe betekenis dat Anna Blaman haar hoofdpersoon verpleegster heeft laten zijn, een mens die anderen helpt, met al haar levenskracht en vermogen om rust te geven. Haar medelijden doet Driekje zichzelf vergeten, zij heeft ook een soort boerse wijsheid, waarmee zij zieken tot inzicht kan brengen. ‘Als je je verlies neemt,
| |
| |
is het geen verlies meer,’ zegt zij tot een opstandige zieke vrouw.
In een van haar laatste publikaties (na haar dood verschenen), de bijdrage Angst en uitzicht in het driemaandelijks cahier Ruimte, citeert Anna Blaman Albert Camus, die in zijn roman La peste aan een van zijn personages als levensbeginsel geeft: ‘Être avec les victimes.’ Zij doelt op een levenshouding waarin de angst niet verlaagt tot een gedrag waarin een panisch instinct tot zelfbehoud het laatste woord heeft, maar waarin de liefde een kans houdt, tot in het heroïsche toe. ‘Être avec les victimes, desnoods tot in de dood...’
Les victimes, dat zijn hier de verliezers, de wanhopig-verbijsterde Kostiaan, die ten slotte zelfmoord pleegt, in een Dostojewski-achtige gewetenskwelling, als boete voor de schuld die hij tegenover Lucia en vooral tegenover zijn eigen ik heeft. Tot de verliezers behoort ook Bertha, die met haar trauma van bedrogen liefde haar dierbare vriendin toch fataal wordt. Verliezers zijn ook andere personages in deze grandioze roman over de slachtoffers van het menselijk tekort.
Zelfs het echtpaar Loosje behoort tot de verliezers. De vulgaire man houdt van sensuele grapjes, waarmee hij zijn vrouw onuitsprekelijk ergert, maar hij heeft buiten zijn voyeursneigingen ook een merkwaardige gevoeligheid voor muziek. Als hij ziek wordt staat de kleine radio op zijn bed, en urenlang luistert hij extatisch naar Bach, naar een Chopin-uitzending. Hij wilde wel eens tegen zijn vrouw zeggen: Luister toch eens, maar háár deed muziek niets, daarin was hij moederziel alleen. Later als hij bijna sterft van benauwdheid, dan zijn ze dicht bij elkaar, en dan is het: ‘ja, hoor jongen’ en ‘ouwetje, hou mijn hand vast, lastige ouwe kraai’. Dat waren hun liefdewoorden. Maar als hij beter wordt, herstelt zich de oude haat tegen de vrouw, die hem aldoor ergert. Met deze figuren heeft Anna Blaman een zo authentiek portret getekend, dat zij tot de meesterlijke creaties behoren, die men nooit vergeet.
En daar is in enkele woorden dat beeld van een apothekeres, bij wie Kostiaan een recept komt brengen: ‘een vrouw met mooi grijs haar en waakzame ogen, een knappe vrouw, op aangename wijze sexeloos, zwijgzaam en geleerd natuurlijk, maar onbenaderbaar, altijd diezelfde blik, waakzaam en op een afstand...’ Zo schrijft Anna Blaman.
Haar wijze van vertellen is bijna praten, of zij nu een tragische overgang dan wel een dromerige overpeinzing beschrijft. ‘Je ging
| |
| |
dan naar haar toe en je zei...’, een stijlvorm die niets van mooischrijverij heeft, maar die warm en direct van werking is. Zij streefde er niet naar, haar figuren in hun sociale verband te tekenen, maar uit de gesprekken blijkt hun maatschappelijke situatie.
Gide heeft het al gezegd: ‘Een groot man kent slechts één doel: zo menselijk mogelijk worden. Banaal was Goethe, banaal was Balzac, Tolstoi, Molière.’ Hij verzette zich tegen het gemaniëreerde, retorische. ‘La France est perdue par la rhétorique.’
Anna Blaman heeft in haar zeer persoonlijke stijl haar levenswerk geschreven en zich een meester getoond in het schetsen van menselijke verhoudingen. Zij fascineert door de nauwkeurigheid waarmee zij instincten en gewaarwordingen onthult in hun essentiële waarde, maar bovenal door de volstrekte waarachtigheid van haar inzet: liefde voor de mens, waarvan al haar geschriften de adem zijn. Ook in haar bijna nuchtere verteltrant klinkt het heimwee naar de ideële verbondenheid in zuivere liefde, die te gronde gaat aan de onverschilligheid van de buitenwereld.
Kostiaan zoekt de bevrijding van zijn zelfverwerping en verlatenheid door een eind aan zijn leven te maken. Maar in dit haar laatste boek heeft Anna Blaman een figuur van menselijke barmhartigheid geschapen in de gestalte van de verpleegster Driekje, die met haar argeloze goedheid de opdracht van Camus heeft vervuld: ‘Être avec les victimes.’
Boven de communicatie in de bedrieglijke erotiek heeft zij de mogelijkheid doen beseffen om de eenzaamheid, de gescheidenheid der mensen te doorbreken in een liefde die niet zichzelf zoekt, maar in ‘medelijden’ de verliezers tegemoet komt om te helpen, de pijn te verzachten en de gewonden te verplegen.
De dood, die op elke bladzijde van haar werk aanwezig is, de onverbiddelijke barrière, die wij allen eens moeten passeren, heeft een einde gemaakt aan haar bestaan, maar zij blijft in haar creatieve werk voorgoed voor ons voortleven.
Zij heeft onze letteren een onschatbare rijkdom geschonken. Zij blijft een der grote schrijvers, die door haar moedige verkenningen de zin van het leven op het spoor is gekomen door bewustmaking van de verhouding tussen mens en wereld, een verhouding waarvan liefde het sleutelwoord is.
|
|