De Gids. Jaargang 123
(1960)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 331]
| |
Toneelkroniek
| |
[pagina 332]
| |
persoonlijke bestemming noch aan de harde noodzaak van de dood, en zich alleen te voelen in een onbegrijpelijk universum.’ Schrijven is voor Green een levensnoodzaak, elk boek is voor hem een bevrijding. Telkens geeft hij in zijn Journal hieraan uiting. ‘Ik heb mijn evenwicht bewaard door mijn verhalen te schrijven.’ Hij noemt zijn romans ‘etappes van een lange innerlijke reis’. Toen hij zijn Épaves had voltooid schreef hij: ‘Het was nodig dat ik dit werk schreef, om het volgende te kunnen beginnen’. In de personages van zijn boeken liet hij elementen tot leven komen, die hij in zichzelf aanwezig wist, maar alleen op deze wijze buiten zich kon plaatsen. In vele van zijn romans komt een moord of een zelfmoord voor. ‘Si je ne mettais pas cette folie dans mes livres, qui sait si elle ne s'installerait pas dans ma vie?’ zegt hijzelf. François Mauriacs uitspraak: ‘L'art du romancier est une faillite’ (omdat hij de werkelijkheid nooit geheel kan treffen), is op het werk van Julien Green niet van toepassing, omdat Green niet de actuele concrete werkelijkheid viseert, maar schrijft uit een mystieke bewogenheid tussen de realiteit en het imaginaire. Hij plaatst een visioen in een herkenbare omgeving. In Moïra naderde hij een nieuwe fase van expressie, die verband hield met zijn afstamming. Hij is in Parijs geboren en opgegroeid. Frankrijk heeft hem geadopteerd, maar hij heeft Engels, Schots en Iers bloed in zijn aderen. Zijn ouders waren afkomstig uit de zuidelijke staten van Amerika. Als kind luisterde hij naar de verhalen van zijn moeder over dat andere werelddeel en over de Amerikaanse burgeroorlog, die zij had meegemaakt. Op zijn twintigste jaar gaat hij naar Amerika, waar hij twee jaar studeert aan de universiteit van Virginia en later keert hij er weer terug voor een korter verblijf. Het melancholische aspect van de zuidelijke staten heeft hem gefascineerd. Twee romans, Mont-Cinère en Le voyageur sur la terre had hij in de Verenigde Staten gesitueerd. Maar in Moïra beschrijft hij, voor het eerst met concrete details, de universiteit, het studentenpension, de sfeer van zijn studiejaren in Amerika. De hoofdpersoon, Joseph DayGa naar voetnoot1, is streng puriteins opgevoed en raakt in conflict met zijn medestudenten, die luide gesprekken voeren over seksuele problemen. Joseph streeft naar de absolute zuiverheid, hij voelt zich door God geroepen om anderen te bekeren, maar het onevenwichtige van zijn natuur uit zich in driftbuien en exal- | |
[pagina 333]
| |
tatie. In het studentenpension ontmoet hij een jonge vrouw, die hem in haar macht krijgt. Zij daagt hem uit, urenlang biedt hij weerstand tot hij op haar aanvalt. De volgende morgen bij het ontwaken in de koude kamer worgt hij haar. Hij begraaft het slappe lichaam onder de bomen terwijl de sneeuw geruisloos neerdaalt. De hele dag dwaalt hij rond, tot hij aan een vriend de moord biecht. Dan laat hij zich gevangen nemen. In dit boek is een groot verschil met vorig werk. Het heeft overeenkomst met Adrienne Mesurat, met Épaves ook, waarin de verholen dreiging van zelfmoord telkens aansluipt. Maar in Moïra komen geheel andere problemen aan de orde. Joseph is het produkt van een al te puriteinse opvoeding, hij wordt op de universiteit geconfronteerd met een werkelijkheid die voor hem onaanvaardbaar is en hij vlucht in de exaltatie van het geloof. De psychopathische trekken van zijn wezen hebben hem voorbestemd tot excessen. Van meet af aan is hij een getekende, zwevend tussen goedhartigheid en lichamelijke woeste driften. Joseph verlaat zich op God, die hem zal redden. Maar als hij Moïra naar buiten heeft gebracht en haar begraaft onder de aarde die zich met sneeuw bedekt, ‘spreekt God geen enkel woord’. Zijn lot heeft zich voltrokken, als het ware buiten hem om. Hij is schuldig, maar is hij verantwoordelijk? Dit belangrijke boek, dat aan L'étranger van Camus herinnert, bezit een reëler grondslag dan zijn vorig werk, het is geschreven met een overtuigende climax waarin onverhoeds het drama, onontkoombaar, zich voltrekt.
Moïra is Greens laatste roman (1950) voor hij gehoor gaf aan Louis Jouvet, die hem overhaalde tot het schrijven van een toneelstuk. ‘Jouvet est le grand responsable de cette pièce que je n'aurais peut-être jamais écrite s'il ne m'avait pressé de le faire... je n'avais pas encore trouvé le chemin qui mène du roman à ce lieu redoutable et fascinant: le plateau’, schrijft Green op de achterkant van zijn in druk verschenen toneelstuk Sud, dat in 1953 in Parijs voor het eerst is opgevoerd en in september 1960 in ons land door de toneelgroep ‘Theater’ te Arnhem zijn première beleefde, bijna op dezelfde dag dat de auteur zestig jaar werd. Het Zuiden speelt in 1861, enkele uren voor de burgeroorlog uitbreekt, de Secessie-oorlog, waarin de strijd tussen de blanken uit het Noorden en de blanken uit de zuidelijke staten met hun negerslaven de dreigende achtergrond vormt van de tragedie, welke zich voltrekt in de salon van een grote plantage in de omstreken van Charleston in het Zuiden. Hoofd- | |
[pagina 334]
| |
persoon is een vreemdeling, luitenant in het Noordamerikaanse leger, Ian Wiczewski, van Poolse origine, vijfentwintig jaar oud. Hij draagt de uniform van de noordelijke vijand, ieder ogenblik kan zijn verlof worden ingetrokken. Hij is de hooggewaardeerde gast van Éduard Broderick, eigenaar van de plantage, die een humaan meester is voor zijn negerslaven. Toch verwijt hem zijn nichtje Regina, enige tijd uit het Noorden bij haar oom Broderick gelogeerd, dat hij zijn slaven niet de vrijheid heeft gegeven. Zij wil ondanks de dreigende oorlog niet naar huis terugkeren, want zij is wanhopig verliefd op Wiczewski, die zij tegelijk wantrouwt en haat. De jonge luitenant weet dit, maar hij reageert op haar verzwegen bekentenis op vernederende, minachtende wijze; hij schijnt er behagen in te scheppen haar te kwetsen. Zijn koude raadselachtige wezen is ontoegankelijk voor het begrip liefde en met sadistisch genoegen doet hij het jonge meisje beseffen, dat zij in zijn macht is, zonder deernis te tonen voor haar verwarde haat-liefde. Regina's zestienjarig nichtje Angelina vertelt in een vertrouwelijk gesprek, dat zij verliefd is op een jongeman, die zij slechts éénmaal heeft ontmoet. Eric Mac Clure kwam naar haar toe en er maakte zich van de twee jonge mensen een heftige ontroering meester, zonder dat zij een woord wisselden. Terwijl Angelina haar nichtje vertelt, hoe zij later een liefdesbrief van Eric heeft ontvangen, en hoe zij steeds aan dat ernstige mooie gezicht van hem moet denken, is Wiczewski ongemerkt binnengekomen en blijft onbeweeglijk luisteren naar Angelina's confidenties. Als de meisjes het vertrek verlaten treedt Wiczewski naar voren. Op dat ogenblik verschijnt aan de tegenovergestelde deur een jongeman, in het zwart gekleed: Eric Mac Clure. De twee mannen blijven elkaar roerloos aanzien, terwijl het doek zakt. Dit is het beslissend moment van het eerste bedrijf en nu gaat zich het drama voltrekken. Want de ontmoeting met de jonge, ernstige Mac Clure doet plotseling de wereld voor Ian volkomen veranderen. Zijn eigenlijke diepste aard wordt hem duidelijk door een onverklaarbare, alles dominerende liefde, zó heftig, dat hij erdoor in paniek raakt. Hij tracht zijn lot te ontkomen door de hand van Angelina te vragen, hetgeen niet au sérieux wordt genomen, noch door Angelina zelf, noch door haar vader. Dat het Ian zelf ook geen ernst is, blijkt uit het feit dat hij zich niet wendt tot Regina, die hem liefheeft. Maar Angelina representeert het liefdesverlangen van Mac Clure, daarom vraagt Ian haar hand. | |
[pagina 335]
| |
In een merkwaardig gesprek met Mac Clure tracht Ian duidelijk te maken, wie zijn hartstocht geldt, maar terwijl zij beiden over de liefde spreken, denkt Mac Clure aan Angelina en Ian aan de jongeman die tegenover hem staat, voor altijd onbereikbaar voor hem. Mac Clure voelt zich vreemd ontroerd. ‘Je suis comme vous, j'ai peur de ce que j'aime’, zegt hij tot Ian. Maar dit betekent, dat hij Angelina niet van zijn liefde wil spreken, omdat de oorlog nabij is en hij weet dat hij sterven zal. In een hartstochtelijk elan zegt Ian, dat de ander niets weet van de liefde. Hij, Ian weet nu, dat liefde is ‘le pouvoir de vie et de mort dont dispose un visage humain’. In een orkaan van tegenstrijdige opwellingen zoekt hij twist met Mac Clure, hij slaat hem in het gezicht en dwingt hem aldus tot een duel. Had hij eerst Mac Clure willen doden, tijdens het gevecht zoekt hij zelf de dood. Hij verdedigt zich niet, de laatste stoot van Mac Clure bevrijdt Ian van het leven. Als de baar met Ians dode lichaam wordt binnengedragen, knielt Regina bij hem neer en roept vertwijfeld zijn naam. Op dat ogenblik weerklinkt het eerste kanonschot van de oorlog. In dit beklemmende stuk wordt het persoonlijk zielsconflict verhevigd door de oorlogstoestand. Green heeft met meesterhand de politieke achtergrond verweven met een probleem van subjectieve aard en maakt daarmee de spannende dramatiek tot een obsederend geheel. Green schrijft in zijn voorwoord, dat dit drama in onze tijd onmogelijk zou zijn. Het speelt echter in de vorige eeuw, toen over passies van deze gesteldheid een verpletterend zwijgen werd bewaard. Hij legt er de nadruk op, dat Ians zonde niet was, Eric Mac Clure lief te hebben, maar wel, een vrouw die van hem hield, wreed te hebben doen lijden. Als hij zelf getroffen is door de liefde, vraagt hij Regina vergiffenis. Op dat ogenblik antwoordt zij hem niet; als zij bij zijn baar neerknielt heeft zij hem die vergiffenis geschonken.
Green heeft dit stuk geschreven als reactie op een bepaald soort literatuur, die dit in zijn ogen ernstige en nobele onderwerp geheel naar het lichamelijke trekt. Hij houdt zich verre van ‘le plan charnel’. Zijn hoofdpersoon voelt zich geen paria of een melaatse. Hij schaamt zich niet, maar hij voelt zich eenzaam. De schrijver, die in zijn talrijke romans zo sterk het kenmerk van de geintroverteerde mens droeg, heeft ook in zijn eerste toneelstuk zijn eigen sfeer geprojecteerd en zijn oer-thema van het eenzame ik hier in de vorm | |
[pagina 336]
| |
van de antieke tragedie tot uitdrukking gebracht: de mens, door het noodlot gedreven, zoekt zijn katharsis. Als motto voor Het Zuiden koos hij de definitie van Aristoteles: ‘De zuivering van een gevaarlijke passie door een gewelddadige bevrijding’. Green heeft dit stuk een zo sterke overtuigingskracht kunnen geven doordat hij het Zuiden met die zo geheel andere landschappen, mensen, situaties van nabij kende, door de verhalen van zijn moeder, maar vooral doordat hij er zelf gewoond heeft. Het tijdperk van het midden der vorige eeuw was hem vertrouwd, misschien meer dan de eigen tijd, die hem steeds verwondert, en waarin hij zich distancieert van sociale, politieke, culturele bemoeienissen. Zijn wereld is die van de ziel, van de dreiging van het noodlot, van de evangelische zuiverheid, waaronder de onverklaarbare zonde steeds aanwezig is. ‘Il y a des moments où les hommes commettent des actions terribles sans pouvoir s'en empêcher’, zegt Wiczewski. Green is door protestantse ouders opgevoed, maar bekeerde zich op zijn zestiende jaar tot het katholicisme. Zijn oeuvre getuigt van zijn fervent geloof. Hij debuteerde onder pseudoniem met een pamflet tegen de Franse katholieken, maar in zijn Journal schrijft hij na zijn bekering uitvoerige bespiegelingen over het katholicisme. In die overpeinzingen noteert hij ook een van zijn karakteristieke wezenstrekken met de woorden ‘Ce monde n'est pas mon pays’. Louis Jouvet heeft de helderziendheid gehad, om in deze mysticus de toneelschrijver te ontdekken. Want, enige onwennigheden op dramatisch gebied ter zijde gelaten, is Sud geheel ‘du théâtre’. Greens personages leiden een autonoom bestaan; hij zegt zelf, dat hij ze niet altijd begrijpt. Zij hebben hem onmerkbaar van de roman naar het toneel gevoerd, ‘door middel van een kracht, die hun eigen bezit was en waarvan hem de gehele betekenis niet duidelijk was’. Dat de voorstelling van dit drama tot een belangrijke toneelgebeurtenis is geworden danken wij aan de magistrale regie van Richard Flink, die het stuk op een zuiver-geestelijke hoogte heeft gesteld, en aan het samenspel van het gezelschap, dat meermalen al zijn bijzondere homogeniteit bewees. Een grote verrassing was het spel van Coen Flink, die de delicate rol van Wiczewski overtuigend speelde, zeer goed van nuance in zijn koude ontoegankelijkheid eerst, in zijn noodlottige evolutie later. Hij kreeg een voortreffelijke tegenspeler in Eric Schneider, die hier, na zijn opleiding aan de Maastrichtse toneelschool, zijn debuut maakte. Hij bezat de jeugd en de ernst van de puriteinse Mac Clure, en gaf een authentieke | |
[pagina 337]
| |
vertolking van deze jongeling, boeiend als verschijning, met treffende zeggingskracht en intensiteit. Annet Nieuwenhuyzen ontplooide haar bezielde talent als Regina en ontroerde diep aan het slot als zij knielt bij de baar van haar geliefde Ian. Ook Rie Gilhuys gaf sterk spel in de rol van Brodericks zuster, mrs. Strong. Stuk voor stuk deden zij de verstikkende eenzaamheid voelen van Greens figuren. De sfeer van het vorige-eeuwse Amerikaanse milieu werd suggestief weergegeven door de neger-bedienden, vooral door Henk Schaer als de blinde ziener, die waarschuwt voor het onheil dat Wiczewski zal brengen. De kostuums van 1861 accentueerden het tijdperk waarin deze tragedie zich voltrekt; zij waren ontworpen door Johan Greter, die ook het decor van de salon in stijl met het gebeuren had gehouden. Max Nord, die het werk van Julien Green door en door kent, had voor een uitstekende vertaling gezorgd van dit meeslepende stuk, dat diepe indruk maakte en dat tot de hoogtepunten van het toneelseizoen zal blijken te behoren. |
|