samenwerking met de Duitse bezetter in de hoop hieruit een vorm van Vlaamse zelfstandigheid te winnen (het Activisme), terwijl aan het front vele Vlaamse soldaten zich tot een revolutionaire groepering organiseerden met de opzet om, na de bevrijding van België, een zelfstandig Vlaanderen uit te roepen (Frontbeweging). De overwinning van de Geallieerden vernietigde het Activisme en verstrooide de Frontbeweging. Pas langzaam en moeizaam verzamelde een Frontpartij de resten onder het vaandel van pacifisme en socialisme. Een intransigent en doctrinair nationalisme van émigré's in Holland zaaide intussen verwarring in deze partij, toen onverwachts de Borms-verkiezing te Antwerpen van 1928 aan het geheel een nieuwe wending gaf. De regering te Brussel, gealarmeerd door de felle Vlaamse demonstratie, begon haastig aan de meest dringende taaleisen toe te geven, een hele reeks taalwetten stuurde aan op een administratieve scheiding, die in 1939 nabij scheen. Maar het nationalisme zelf geraakte, juist in dit uur van overwinning, in diepe verwarring; nu het tot positiever actie moest komen, verbrokkelde de eenheid. Pas na jaren kon een nieuwe partij pogen deze te lijmen. Het Vlaams Nationaal Verbond (1933), dit keer onder de invloed van de anti-democratische en fascistische tendenties elders, werd op autoritaire wijze georganiseerd en begon bepaalde fascistische uiterlijkheden te imiteren. Nog eenmaal scheen de beweging opwaarts te gaan. Toenaderingen tot de Katholieke Vlaamse Volkspartij en, los daarvan, tot de fascistische partij Rex gaf aan het VNV een belangrijke politieke invloed in en buiten het parlement. Maar bij de nadering van de oorlog kwam de partij weer meer en meer geïsoleerd te staan.
Dit, vaak dramatische, politieke verloop was op zichzelf reeds dankbare stof die op bewerking wachtte. Maar dr. Willemsen geeft meer dan dat. Terwijl hij kennelijk meer plichtmatig dan met groot genoegen de geschiedenis van de parlementaire taalwetgeving geeft, komt hij in zijn element wanneer hij zoekt naar de diepere oorzaken van het geluk of ongeluk van het Vlaams-nationalisme. Zijn regionale analyses van verkiezingsuitslagen, zijn voorzichtige beoordeling van vele ideologische discussies over Kerk, Groot Nederland of strijd-tactiek, zijn zorgvuldige karakterisering van radicalen als Joris van Severen en Ward Hermans of van gematigden als Vos of Borginon, met al de persoonlijke invloeden en wisselwerkingen die van zulk een belang waren in die ontwikkeling, al zulke details binnen het grotere verband geven een derde dimensie aan het verhaal. Natuurlijk kan het boek niet op volledigheid bogen - is dat werkelijk een ideaal? Evenmin is het natuurlijk het Laatste Woord - wanneer is het dat? Dr. Willemsens bronnen - brieven, interviews, brochures, kranten, memoires etc. - waren beperkt door hun bereikbaarheid. De kennelijke sympathie met het gematigd-democratisch standpunt van Vos eerst, van Borginon later heeft de schrijver er waarschijnlijk wel toe geleid zijn aandacht wat al te sterk op hen te richten. Omgekeerd, zijn ergernis over de ‘doctrinairen’ moge hem tot een te sterke veroordeling hebben geleid - er is altijd spanning tussen idee en tactiek. De massa gegevens, de wirwar van partijtjes en personen, de gecompliceerde verwevenheid van het nationalisme met de politieke structuur van de staat dwongen de schrijver tot selectie en zelfbeperking.
Juist dank zij die selectie en zelfbeperking is het boek een persoonlijk werk geworden, helder geordend, levendig geschreven, vaak verrassend door nieuwe gegevens en frisse beoordeling. Als grondslag voor verdere studie in dit belangrijke stuk van Europa's recente verleden zal het lange tijd gehandhaafd blijven.
I. Schöffer