De Gids. Jaargang 123(1960)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 298] [p. 298] C.O. Jellema Een nacht Ik maak een vers opdat ik aan je denken kan niet met herinneringen die verouderd zijn want zoveel dichters spreken er al van maar met het vers dat zichzelf loswringt uit mijn brein er zijn momenten van een vreemde vrede 's nachts vooral, de treingeluiden en het wapperend gordijn de smaak van nacht en wind en onverwachts besef ik dat ik blij kan zijn en zonder angst voor pijn dan misschien ben je al nabij en als het vers daaruit ontstaat moeizaam met woorden die er eigenlijk niet moesten zijn omdat zij afstand zijn en overwonnen pijn dan ben je er en wordt het vers een naam een glimlach dat wij ooit zo eenzaam konden zijn met zoveel angst voor alles dat toch nietig is en buiten ons - en het ontmoedigend gemis wordt opgehelderd in het rijm doordat ik bij je ben en jij bij mij maar is het vers uit mij vandaan en wordt het koud op het papier, dan groeit in mij het dagelijks verdriet alsof ik nooit echt jong zal zijn zo oud ik strek mijn hand uit maar je bent er niet ik hoor een trein die binnenloopt en weer vertrekt ik huiver om het wapperend gordijn de dingen denken zelfs niet aan elkaar, zij zijn volstrekt alleen - als jij en ik, zo klein hoe vaak ik wakend denk aan jou of jij aan mij Vorige Volgende