De Gids. Jaargang 123(1960)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 211] [p. 211] Louise van Santen Vijf gedichten 1 de ochtend is zo stil dat ik de klanken in mij hoorbaar behoedzaam slechts hoef neer te leggen maar als ik wacht en rondkijk in de rust kan ik toch niet de woorden vangen die langs mijn hand bewegen willen misschien heb ik ook niets te zeggen is het alleen de wens en dan vergeet ik ook het denken en rond mij in mij overal voel ik een leegte zonder wil die mij glimlachend doet ontspannen 2 's nachts langs behagen van het dek opent het donker wijder dan de dag ik hoor de ijle adem uit het vertrek hiernaast ik zie de broos geweven huid die ik met oliën besmeer dat zij zich soepel weert [pagina 212] [p. 212] en verder dan en vaag een kolk waarvoor mijn zalf geen balsem biedt niet voor die kolk baat mijn omarmen maar voor het ritme van de luit die boven huilen uit vibreert en zingt tot in de diepste snaar - daarvoor zal ik hen warmen 3 er ligt een weg langs het verdronken veld waarin ik sta hij voert gesloten tot het niet breed godloos en oneindig ik weet niet of het tij mij jaagt maar zij die later gaan o dat zij daar verbonden zijn en met de wind als bomen zingen ruisen en vergaan [pagina 213] [p. 213] 4 zeebreed spant het water hoog boven mij rondom voorheen en later in dit ruim vergaan een golf die geen verleden kent uit het voorbij geboren wordt en in zichzelf verloren gaat hiertussen grensloos ik en jij zwart en wit en nietig maar als ik terugkeer naar het dorp is het mij weer ontgaan 5 het licht ontdoet zich van de nacht en ligt zonder belofte in wit-zwarte strepen onverschillig als het klavier van de dag Vorige Volgende