Aan dit nummer werkten o.m. mede:
karel jonckheere. Geb. 1906. Publiceerde de reisboeken Cargo (1940), Tierra caliente (1941), De zevende haven (1942), Kongo zonder buks of boy (1957) en Kongo met het blote oog (1959). Voorts tal van dichtbundels, o.a. Verzamelde gedichten (1956, samengesteld en ingeleid door Pierre H. Dubois). Ter perse: Ogentroost, een lang gedicht, waarin de dichter zich tijdens de dagelijkse rit naar het ministerie te Brussel afvraagt, wat zijn ogen betekend hebben als bijdrage tot de vorming van zijn persoonlijkheid en in hoever die ogen betrouwbaar zijn. In het hiervóór gepubliceerde fragment wordt zijn blind zoontje aangesproken, dat meerijdt naar school en de rol speelt van katalysator.
pierre kemp. Geb. 1886. In 1953 verscheen Een bloemlezing uit zijn kleine liederen, samengesteld door Adriaan Morriën. Voornaamste bundels daarna: Engelse verfdoos (1956), Vijf families en één poederblauw (1958), Emeritaat (1959) en Garden, 36, 22, 36 inches (1959).
vincent mahieu. (Zie het maart-nummer; ter perse: Tjoek)
a. middeldorp. Geb. 1921. Leraar Nederlands aan het Christelijk Lyceum te Leiden.
r. nieuwenhuys. (Zie het februari-nummer).
cees nooteboom. Geb. 1933. Debuteerde met de roman Philip en de anderen (1955). Publiceerde voorts de dichtbundels De doden zoeken een huis (1956) en Koude gedichten (1959), de novellenbundel De verliefde gevangene (1958) en het drama De zwanen van de Theems (1959). Ter perse: Het zwarte gedicht.
theun de vries. (Zie het maart-nummer).