dichter ervaart zijn ontvachting, zijn ontwaken, zijn ontplooiing tot grotere menselijkheid immers in de eerste plaats als een noodlot.
De bedreiging, die met dit noodlot samengaat, schuilt voor Vroman voornamelijk in het menselijk denkvermogen, die alle oorspronkelijke verhoudingen van hun spontaneïteit schijnt te beroven. Wat door bepaalde vroegere filosofen als een specifiek kenmerk van de menselijke ‘animal’ werd aangeduid en als zodanig gewaardeerd, wordt door Vroman geschuwd als een ontaarding van zijn aanvankelijke droom. Evenals bij Kafka krijgt ook bij hem de klaarblijkelijk zo gerechtvaardigde logica een verschrikkelijke macht. Niets schijnt zo angstaanjagend als een wereld, waarin uitsluitend redelijk wordt gehandeld. Men kan tegen onrecht immers vechten en zich daardoor als enkeling handhaven, maar tegen het monster van de alleen maar redelijke welwillendheid is men weerloos. Dat de wereld bijna fataal in de armen van deze lugubere karikatuur van de persoonlijke liefde wordt gedreven, beseft Vroman met een ontstellende luciditeit. Nergens in onze hedendaagse Nederlandse literatuur komt men de trieste figuur van Josef K. - deze genadeloze verbeelding van de moderne eenzaamheid in Der Prozess van Kafka - naar mijn mening zo dikwijls tegen als in dit laatste verzenboek van Vroman.
Intussen krijgt het vollédig-menselijke leven met dit alles nieuwe kansen:
Dan, zoals een pioen ontspruit
barst met hernieuwd geween
De mogelijkheid van een totale overgave in liefde brengt de dood dichtbij, maar geeft ook de kracht om hem op het beslissende moment te overwinnen. Waar men zich in een opperst zelfvergeten met de ander en daarmee met zijn noodlot verzoent, ‘mag de dood naar binnen drijven’. Het bestaan wordt in een hogere synthese met zijn eigen ondergang opgeheven.
Overigens wordt deze laatste loutering in De ontvachting nog slechts zelden volledig bereikt. Op andere plaatsen treft immers weer een angst en walging voor de dood, die zo huiveringwekkend is dat zij slechts stamelend kan worden uitgesproken. De dichter vreest dat de natuur ons alleen tot zich neemt, om ons in een dodelijke omarming leeg te zuigen. Het ouder worden geeft hem een vernederend gevoel, wanneer het ‘plooien’ van de huid althans geen ‘ontplooien’ tot een nieuw leven betekent: