De Gids. Jaargang 123
(1960)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 61]
| |
Alfred Kossmann
| |
[pagina 62]
| |
verzen in de verschillende bundels wijzen erop dat Van Vriesland zelf het dagboek-karakter van zijn poëzie erkent. Indien hij zijn poëzie tot in alle consequenties beschouwde als
Niet toevallig, niet berekend,
Maar noodzaaklijk en fataal
Als een ritus of bezwering
Die door hem heen levend werd,
dan zou zijn behoefte aan situering in de tijd tamelijk absurd zijn. Brieven en notities pleegt men te dateren. Openbaringen, ritussen en bezweringen hebben de neiging zich uit de gewone, profane tijd te verwijderen en een sacrale pretentie van eeuwigheid aan te nemen. ‘Een god versmoort mijn stem die klinken wil’, schrijft Van Vriesland in het reeksje kwatrijnen Rekenschap dat ook in de bundel Tegengif is opgenomen. En inderdaad: men heeft de indruk dat hij van jongs af aan boven-persoonlijke verbeelding, autonomie van het gedicht, lyrische verhevenheid heeft bewonderd en nagestreefd, maar dat ‘een god’ of wat voor innerlijke remming ook heeft voorkomen dat zijn stem zou gaan ‘klinken’. Hij werd noch een zanger noch een profeet. Hij was en bleef een man die zich rekenschap gaf. Maar juist door het gesmoord worden van de stem kon Van Vrieslands hoogst merkwaardige, grillige, boeiende poëzie ontstaan. Indien hij niet die verheven opvatting van de poëzie had aangehangen, die lyrische gedrevenheid had gekend, was hij waarschijnlijk na enig jongelingsgezang verstomd. Indien hij niet die dwingende behoefte tot zakelijke zelfbeschouwing had gekend, was hij evenmin geslaagd. Naar ‘talent’ misschien de mindere van zijn generatiegenoten A. Roland Holst en M. Nijhoff, heeft hij zich waarschijnlijk niet hun mindere getoond in het gebruik van zijn talent. Dat bij hem de wens om zich te onderschikken aan een poëtische idee, het verlangen naar het ‘grote’ dichterschap, doorkruist werd door de innerlijke noodzaak om zijn dagboek bij te houden, heeft hem gemaakt tot de schrale dichter van een rijk oeuvre.
De in 1959 verschenen bundel Tegengif is voorlopig de laatste bijdrage aan dit oeuvre. Het boek is samengesteld uit lyrische gedichten, die tussen 1942 en 1954 zijn ontstaan, de lange kroniek-in-versvorm over de bevrijding die in 1957 in regeringsopdracht werd geschreven en vijf vertalingen. | |
[pagina 63]
| |
Indien men zoekt naar wat deze bundel met de vorige verbindt, dan vindt men gemakkelijk de oude thema's terug. In een opstel over Van Vrieslands poëzieGa naar voetnoot1 heb ik met citaten pogen aan te tonen, dat een bepaalde gedachte uit zijn eerste gedichten in het latere werk steeds wordt gevarieerd. Het besef van eeuwigheid, zowel buiten-tijdelijkheid als eindeloos voortbestaan-in-de-tijd, is voor zijn poëtische ervaringen essentieel. In het prachtige gedicht Oogst uit deze nieuwe bundel leest men over
mijn gerijpte hart,
Dat werd geperst tot duurzaamheid van zijn
Buiten zichzelf en in een wijder leven.
Het gedicht In aetatem LX eindigt:
Eeuwigheid! - Begin en einde
En al wat daar tusschen ligt
Zijn geworde' een eender zijnde
Voor mijn schemerend gezicht.
Er zijn aan deze bundel meer voorbeelden te ontlenen, die bewijzen dat Van Vriesland zijn filosofisch-mystieke gedachtengangen is trouw gebleven. Curieus is overigens, dat zijn eeuwigheidsbegrip verrijkt is door inschakeling van het verleden. In drie gedichten, het zeer mooie Vergeefsche optocht, het korte Quo usque en de inleiding tot De bevrijding van Dalfsen wordt het voorgeslacht opgeroepen: de vaadren en voorvaadren. In de eeuwigheid, tot nu toe zich manifesterend als een ‘onbeweeglijk zijn’ of als de wetenschap dat het leven ‘kort maar eindeloos’ is, omdat het nooit totaal verdwijnt, was het individu het begin. In deze laatste bundel is het individu tevens schakel, overgang en resultaat geworden. De eeuwigheid, tot nu toe bevroren moment of eindeloze voortzetting, heeft zich naar het verleden uitgebreid. Zowel de bekende thema's als de bekende levenssfeer vindt men in Tegengif. In de loop der jaren is Van Vriesland zijn agressieve wanhoop steeds schrijnender gaan uiten en in deze bundel staan gedichten van een zo aangrijpende directheid, dat poëziekritiek iedere zin verliest. Het lange gedicht De ander bij voorbeeld, technisch bepaald geen grote prestatie, brokkelig, rommelig, een verzameling aforismen en notities, | |
[pagina 64]
| |
eindigt met een verschrikkelijke conclusie, waarbij commentaar niet past:
Dat is dit zijn geweest,
Welhaast met het al alleen,
Welhaast met het al weer één,
Onpersoonlijk en algemeen.
Maar wat blijft ervan? angst en walg.
Maar wat blijft ervan? walg en angst.
Maar wat blijft ervan? zie mij; vermoeid,
Weifelend, twijfelend, niets
Geloovend, en vol verdriet,
Zoo geschokt en ten doode bedroefd.
De beste gedichten in deze bundel zijn, naar mijn smaak, De oude man in het voorjaar, Vergeefsche optocht, Ouderdom, Depersonalisatie, In aetatem LX, Oogst, Ontwaken. Zij behoren tevens tot het beste uit Van Vrieslands hele werk.
In 1943 heeft Van Vriesland een reeks kwatrijnen geschreven onder de titel Bevrijding. Ik heb in het bovengenoemde opstel deze cyclus als volgt beoordeeld: ‘Ondergedoken, in ongewilde eenzaamheid levend, vernederd, verontwaardigd, angstig hoopte Van Vriesland, zoals in die armelijke tijd wellicht de besten deden, dat de eensgezindheid van het verzet iets positiefs was en gaf hij zich, nu de wereld onbewoonbaar was, over aan een droom van superieure bewoonbaarheid. Maar hoe oprecht zijn verontwaardiging, droefenis en hoop op vreugde ook waren, zijn poëzie, getraind in het omzetten van zinnelijkheid in filosofie en van filosofie in zinnelijkheid, weigerde het instrument te worden voor een nationale getuigenis en verknoeide de beste bedoelingen.’ Dit thema van de bevrijding, naar mijn smaak toen zo onbevredigend behandeld, gaf in 1957 de inspiratie tot een gedicht van twintig bladzijden, dat opnieuw bewijst hoe Van Vriesland zijn beste resultaten bereikt wanneer de ‘grote dichter’ en de ‘dagboekschrijver’ in hem botsen. Hij beschrijft zijn eigen, al dan niet aangevulde en versierde lotgevallen in het Overijsselse plaatsje Dalfsen niet omdat zij naar zijn mening op zichzelf van enig belang zouden zijn, maar omdat zij voorbeeldig zouden kunnen zijn voor de bevrijding. De ‘nationale getuigenis’, die hem in het abstracte Bevrijding mislukte, kon hij alleen | |
[pagina 65]
| |
met goed resultaat in woorden brengen door haarscherp zijn eigen belevingen te boek te stellen. Hij slaagde niet als feestredenaar, maar als chroniqueur. Een hooggestemde en fraaie inleiding wordt als volgt besloten:
Later, veel later, jaren nadat ik
Een voorwerp-rest zal zijn onder den grond,
Laat dit relaas dan nog gelezen worden.
En dit uitvoerige relaas, afwisselend zeer prozaïsch en verheven poëtisch, behandelt dan alle gebeurtenissen die leidden tot de bevrijding door de Canadezen:
Ik zat weer voor het raam
Toen een jeep stopte en een jong luitenant
Van 't Canadeesch leger in 't Nederlandsch
Den menschen buiten toeriep: ‘woont hier Victor
Van Vriesland?’ Niemand wist mijn eigen naam,
Dien ik zelf vijf jaar niet meer had gehoord.
'k Liep naar het hek en ik herkende John,
Den zoon van Charley. En toen zag hij mij,
Snelde op mij toe, strekte zijn armen uit
En snikte, en vond geen woord. En in een kring
Stonden de menschen zwijgend er omheen.
Zoals vaak in het werk van deze eclecticus kan men ‘invloeden’ aanwijzen. Indien Nijhoff niet Het uur u had geschreven, had deze Bevrijding van Dalfsen niet zó geschreven kunnen worden. Maar zoals altijd bij Van Vriesland heeft deze ‘invloed’ uitsluitend betrekking op de techniek. Van Vriesland heeft zijn leven lang van anderen moeten leren hoe hij zijn zeer eigen problematiek kon uiten. Hij heeft telkens de ervaringen van die anderen gebruikt zonder zich aan hen te onderschikken. Zijn eigenaardige aanpassingsvermogen aan nieuwe stijlen gaat samen met een nog veel eigenaardiger hardnekkigheid, standvastigheid, oorspronkelijkheid. Zal De bevrijding van Dalfsen nog als literair en menselijk document gelezen worden, wanneer de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog niet meer leeft? Zal het persoonlijke, het dagboek-achtige een tijdeloze betekenis blijken te hebben? Niemand die het kan voorspellen. Er is echter alle reden om het te hopen. |
|