| |
| |
| |
Mea Nijland-Verwey
Frederik van Eeden en zijn eerste vrouw
Het schijnt een onontkoombaar gevolg te zijn van onze behoefte aan publiciteit en publikatiestof, dat de geestelijke nalatenschap van onze dichters en schrijvers in het openbaar gebracht wordt, lang vóórdat de tijd een zekere schifting van materiaal en een bezinking van subjectieve voorkeur en afkeer heeft kunnen bewerkstelligen. Vooral op de brieven werpt men zich. En het gevaar is groot, dat de intimiteiten van het persoonlijk leven van een kunstenaar in de belangstelling van een op sensatie belust publiek de aandacht verdringen, waarmee voordien een kleinere gemeenschap uit zijn werk kracht en vreugd en wijsheid puurde.
Belangrijk is, voor ons, in een schrijver van formaat, de scheppingsdrang: in welke perioden en onder welke invloeden die gewerkt heeft, hoe die tot vormgeving leidde, en door welke emoties die gevoed werd. Deze laatste betrekking brengt ons op het omvangrijke gebied van de erotiek in kunstenaarslevens, en het is hierover dat ik het hebben wou.
Aanleiding tot deze beschouwing zijn de vele publikaties, in de laatste jaren verschenen, met behulp van hun nalatenschappen, over Kloos, en zijn verhouding tot Jacques Perk, en de Mededelingen XVIII van het Frederik van Eeden-Genootschap, verschenen bij de herdenking van Van Eedens honderdste geboortedag.
Voorlopig bepaal ik mij tot de laatste.
Een oud Nederlands spreekwoord luidt: ‘Zachte heelmeesters maken stinkende wonden.’ Dit valt mij te binnen nu ik over Van Eeden ga schrijven, want diens ideaal was: een goed en gevoelig heelmeester te zijn. En wel - nadat hij in het heelmeesterschap van het lichaam geen voldoening had gevonden - een heelmeester van de ziel, van de gewonde ziel. En op zo iemand is dat oude Nederlandse spreekwoord helemaal niet van toepassing. Zelfs op onze moderne chirurg is het dat niet meer; sinds men de pijn door toegediende medicamenten of plaatselijke of algehele verdoving heeft leren uitschakelen, zijn alle operaties, zelfs die aan het hart, mogelijk, mits de hand van de heelmeester vast is èn voorzichtig. Dit geldt niet alleen voor ziel en lichaam van de levende mens, maar ook van de mens die voortleeft in zijn geschriften en in onze herinnering.
Met vaste en voorzichtige hand heeft dr. H.W. van Tricht Van Eedens liefdeleven in verband met zijn werk blootgelegd. Er was hem gevraagd te spreken over Van Eeden in de reeks ‘Schrijvers in eigen spiegel’, en hij heeft zich in zijn ‘Een bespiegeling’ voortreffelijk van
| |
| |
die taak gekweten. Hij gaf weer, hoe Van Eeden zich zag in eigen spiegel, in de vele spiegels, die hij in verschillende tijdperken of met verschillende belichting hanteerde: in zijn dagboeken, in zijn romans en gedichten, in zijn dromenboeken en ten dele in zijn brieven.
Het is evenwel zeker, dat wie, geen kluizenaar of mensenhater zijnde, zichzelf ‘bespiegelt’, dit ook anderen doet, en wel in de eerste plaats de geliefde. Wij vinden dan ook in de boeken van Van Eeden de vier vrouwen terug, die hem het naaste gestaan hebben: Ati, Clara, Ellen en Sara. Merkwaardig is, dat de eerste drie van deze vrouwen ouder waren dan hij: Henriette Ortt (Ati), die hem van zijn 16de tot zijn 19de vergezelde, was vier jaar ouder; Martha van Vloten (Clara), met wie hij zes jaar lang, van 1880-'86, verloofd was, en van 1886-1907 getrouwd, was drie jaar ouder; Ellen, die van 1889-1901 zijn leven beïnvloedde, was zelfs ongeveer tien jaar ouder dan hij. Eerst toen Van Eeden zelf tussen de veertig en vijftig was, zocht hij de liefdesgemeenschap bij een jongere vrouw. Ik zie ervan af, hieruit conclusies te trekken.
Van Eeden hoort tot een groep dichters, die ik elders genoemd heb: dichters-verkondigers. Bij hem uitte zich die aanleg in een streven naar heiliging. Telkens weer is zijn spreektrompet een Jezus-achtige figuur, of op zijn minst een Johannes-de-Doper. Dit verlangen naar heiligheid maakt het hem nagenoeg onmogelijk een tekort in zichzelf te aanvaarden. Een aangeboren, een blijvend tekort, dat toch in een groot man altijd een défaut de qualité is.
Het verlangen naar persoonlijke heiligheid, dat met zijn persoonlijke zinnelijkheid voor hemzelf niet te verenigen viel, deed hem toen hij jong was, ook van de vrouw die hij liefhad, die heiligheid verlangen. Hij wenste die vrouw te vereren, zijn confidenties aan haar kwijt te raken, zijn meest geestelijke zijde aan haar te vertonen.
In zijn eigen spiegels dan leidde zijn huwelijk met Martha van Vloten tot een uiteengaan, omdat voor haar de erotiek geen betekenis had, naar de uitdrukking van dr. Van Tricht. Hij gebruikt daarvoor o.a. als bewijs het gedicht Voor de liefste, twee en een half jaar na het huwelijk geschreven, dat hij ‘rederijkerig-sierlijk, koud en uitbundig-vriendelijk’ noemt. Het zou interessant zijn, dit vers eens te leggen naast een van de Nachtliedjes uit Ellen, dat precies dezelfde vorm heeft, en begint met: ‘Nu mocht ik liever hier vandaan, / En slapen gaan’. Maar dat doe ik nu niet. Het gaat nu over Martha's ‘naturel’, zoals Van Eeden het ons voorstelt, en niemand dit tegengesproken heeft. Maar hoe was Van Eedens ‘naturel’?
| |
| |
Verwey heeft het op zijn onbevooroordeelde manier gezegd: ‘Dat die schuwheid voor eigen lichaamsleven, met dan toch weer het onvermijdelijke toegeven aan de zinnelijke opwelling, een gevaar was, begreep hij niet. Ze was hem aangeboren. Hij zag in de zinnelijkheid het gevaar. Zij werd iets, dat men verbergen moest...’
Ik keer terug naar Martha van Vloten, de bijzondere vrouw, die ik goed gekend heb, en aan wie het Van Eeden-Genootschap in Mededelingen IX (1946) alle eer heeft bewezen. Alle eer, op dit ene punt na. Eer aan haar geest, haar hartelijkheid, haar toewijding, haar schoonheid, zoals die in haar leven en haar brieven en vertalingen en de van haar geschilderde portretten en de fotografieën openbaar zijn geworden. Maar er bleef dan dat tekort, dat ‘de erotiek voor haar geen betekenis had’.
De Van Vlotens - en ik heb het nu voornamelijk over Martha en Kitty - waren een natuurlijk soort mensen. In hun optreden, hun gedragingen, hun kleding, hun ambities, was geen spoor van preutsheid of stijfheid, evenmin van koketterie of geïntrigeer. Zij waren niet modieusijdel, maar hun omgeving en hun kleding muntte uit door eenvoud en smaak. Ook door gedurfde kleuren en patronen. Zij waren in die zin hun tijd vooruit. Martha, de donkere, die ik elders, wat haar uiterlijke verschijning betrof, met een zigeunerin vergeleken heb, was een temperamentvolle vrouw. Er werd in het oude Haarlem wel eens getwijfeld aan de bekwaamheden van haar en haar zusters op huishoudelijk gebied en in de conventionele gezelschappelijke en maatschappelijke omgang, maar niet aan hun oprechtheid en natuurlijkheid. Alleen - zij waren in geen enkel opzicht ‘moederskindertjes’. En dat was Frederik van Eeden nu juist wèl.
Als deze vrouwen zich gaven, in een huwelijk met de zelf-gekozen man, dan was het ten volle.
Van Eeden evenwel kon zich niet geheel geven. Verwey noemt die splitsing tussen zielsliefde en lichaamsleven bij hem aangeboren. En dat was ze. Maar ook de maatschappij, waarin hij zich bevond, en de studie, die hij zich gekozen had, werkten aan die splitsing mee.
De (mannelijke) medische student heeft de langste studie te maken van alle, en zijn kennis is maatschappelijk niets waard, zolang hij zijn artsexamen niet gedaan heeft. (Verpleegster of vroedvrouw kan hij niet worden!) De kandidaat in de letteren, de wis- en natuurkunde, de rechten, de theologie, de techniek, kunnen een aanstelling krijgen, zonder een doctoraal-examen te doen. Maar de medicus, zelfs als hij zijn docto- | |
| |
raal en de doctorstitel haalt, mag zonder zijn praktijkexamens niet als arts optreden.
Van Eeden was twintig jaar, toen hij zich als met Martha van Vloten verloofd beschouwde - al is het niet juist, dat hij in dat jaar al met de familie Van Vloten naar Denemarken zou gegaan zijn; dat was in de zomer van '81, ter gelegenheid van de zilveren bruiloft van dat ouderpaar. Hij had nog minstens vijf jaren studie voor de boeg, vóór hij zich als arts zou kunnen vestigen. Het werden er zes, want in november '84 zakte hij voor zijn arts- (of semi-arts?) examen. Dit is niet in zijn Dagboek opgenomen, en ook niet in het feitenregister van het Documentatiecentrum van Nederlandse Letterkunde, maar het verslag van dat zakken is door het Van Eeden-Genootschap gepubliceerd op blz. 12 van de Mededelingen XI, in een brief van 14 november '84 aan Albert Verwey. Blijkbaar heeft Verwey, de 19-jarige, die zelf op 17 juni van dat jaar voor zijn ‘staatsexamen’ gezakt was, in termen van meegevoel met het jonge paar, dat al zo lang op trouwen wachtte, aan Kloos geschreven. Kloos bevond zich in die tijd te Brussel, in de nabijheid van Martha Doorenbos, en hij antwoordt, nadat hij de jonge vriend, die op Mientje D., de jongere dochter van hun geliefde ex-leraar, een oogje heeft geslagen, schertsend met ‘o zwager in het nevelig verschiet’ heeft toegesproken, het volgende:
‘Arme Van Eeden! zoo zeggen wij... maar van zijn standpunt moet hij er anders over denken. Heeft hij niet gezegd, dat het zoo'n naar idee voor hem was, een wezen te naderen in minne, “waarmee hij dagelijks had omgegaan, en dat hij in dien omgang had leeren hoogachten en vereeren”? Nu is hij nog voor zes maanden van die verschrikking bevrijd... maar 't is toch slechts uitstel van executie. Als ze later onze brieven nog eens oprakelen, dan zullen ze deze plaats wel door....voorstellen. Daarom kan ik haar gerust laten staan.’
Deze plaats is duidelijk genoeg, en we zijn met publiceren nu al te ver heen, om er....voor in de plaats te zetten. In Van Eeden, kind van zijn tijd, van de intellectuele, studerende klasse uit zijn tijd, had zich de scheiding tussen ‘liefde’ en ‘minne’ reeds lang voor zijn huwelijk met Martha van Vloten voltrokken; hij zocht zijn ‘lust’ elders en naderde zijn geliefde, voor en na dat huwelijk, niet alleen met schroom, maar ook met schaamte, met schuldgevoelens.
Martha verpersoonlijkte bovendien voor hem in zijn studententijd het vertrouwde Haarlem met zijn zon en bloemen en duinen, waarheen hij vluchtte, als de donkere narigheid van de grote stad met de studie
| |
| |
van het menselijk lichaam, en de ziekenhuizen en... de verleidingen, hem te machtig werd. In het Dagboek (deel 2, blz. 86) is op 18 februari 1882 een ontboezeming over haar en hem, in zijn voorstelling, inlichtend.
De naam Marion (Marjon), in Johannes Viator geïntroduceerd als personificatie van de eenvoudige liefde, zonder demonische driften (het bevredigen daarvan werd voorbehouden aan Marjons zuster), verschijnt in het Dagboek als ik mij niet vergis het eerst in een notitie van 22 september '87 (dus anderhalf jaar na zijn huwelijk), en vervult daar weer een andere functie, maar welke is mij niet duidelijk. Blijkbaar splitste Van Eedens lichaamsdrang zich niet in tweeën, maar in drieën...
Men moet de invloed van Martha op zijn dichterlijke voortbrenging dan ook niet zozeer zoeken in de aan haar gewijde gedichten van kort voor en na zijn huwelijk - Van Eeden was nooit in de eerste plaats lyricus! -, maar constateren dat zijn verlovingstijd een periode is geweest van vruchtbare en veelomvattende werkzaamheid. Naast zijn studie en het lidmaatschap, later voorzitterschap, van het studentencorps en ‘Flanor’, zijn redacteurschap van De Nieuwe Gids, publiceerde hij vele toneelspelen, studies, De kleine Johannes en talloze besprekingen. Het is voor hem als schrijver een goede tijd geweest. Maar voor Van Eeden lag altijd het geluk in dat wat hij niet had. Dit was weer een andere complicatie in deze gespleten natuur, met zijn vele talenten en ambities, zijn belangstelling voor alle levens- en zielsgebieden, en toen hij getrouwd was, en als mens niet veel meer te verlangen had, maar zich door zijn gezin en dagelijks werk, eerst in Bussum, daarna in Amsterdam, aan banden gelegd voelde, benauwde hem dat. Wij moeten niet vergeten, dat geen van de andere Nieuwe Gidsers zijn maatschappelijke werkkring met zijn kunstenaarschap heeft kunnen verenigen: Kloos, Verwey, Gorter, Diepenbrock, Van Deyssel, zelfs Van der Goes, die geen dichter of kunstenaar was, allen haakten en streefden zij naar een bestaan, dat hen van de sleur van vaste uren en opgelegd werk zou ontslaan, en waarin zij tòch zichzelf en hun gezin zouden kunnen onderhouden. Geen wonder, dat Van Eeden, met die schrijversdrang, het in het veeleisende beroep van huisarts of zenuwarts niet uithield!
De vraag is ook, of de inzinking van zijn eerste huwelijksjaren niet ten dele een gevolg was van de overspanning - in werk, in roem, in verwachtingen - daarvóór. Tussen de geboorte van zijn eerste en zijn tweede kind - die geen twee jaar scheelden - valt de kennismaking met de gehuwde vrouw en moeder van vier kinderen, Ellen.
In het huwelijk is de eerste zwangerschap van de vrouw en het eerste
| |
| |
levensjaar van de eersteling, voor man èn vrouw, maar vooral voor de man, de toetssteen, de vuurproef kan men wel zeggen, voor hun werkelijke, alzijdige liefde. Heeft Martha van Vloten, die de liefde van haar man reeds vóór de geboorte van haar tweede zag uitgaan naar een andere vrouw, de kans gekregen zich als een hartstochtelijk minnares te tonen of te ontwikkelen? Van een man, die zowel zijn zielsverlangen als zijn lichaamsdrang elders uitvierde?
Van Eeden kende dan ook ogenblikken, uren, waarin hij zich beschuldigde. Maar in die jaren noemde hij zijn zonden lijden, en zijn driften demonen. En die demonen waren niet te aanvaarden als deel van zijn wezen. Zij waren niet ‘in zijn persoonlijkheid geïntegreerd’ zoals dr. Van Tricht zeer juist opmerkt (Mededelingen, april 1960). En dan moest hij de schuld van dit tekort bij een ander zoeken, een ander die, als Martha van Vloten, te fier, te stoïcijns, te weinig zelfzuchtig en te liefhebbend was, om van hem meer te eisen dan hij haar geven wilde en kon. Ook in de maatschappij zocht hij het. Met enig recht. Hij voelde zich een produkt van het ‘fin-de-siècle’ van een klasse, die aan verfijning ten onder zou gaan. Zo beschreef hij Hedwig, de hem verwante, in Van de koele meeren des doods. Maar hij zou geen kunstenaar geweest zijn, bovendien levende in een driehoeksverhouding, als hij niet de hoofdpersonen van zijn roman zo onherkenbaar had weten te maken, en de betrekkingen tussen hen zo onontwarbaar, dat hij zelf en de beide vrouwen er niet naar hùn leven afgebeeld in voorkwamen. Zo plaatste hij Hedwig (Ellen) in ‘Merwesteê’, het buiten Mijnsheerenland bij de oude Maas in de Hoekse Waard, waarvan Martha's grootmoeder ambachtsvrouwe was geweest, en waaraan haar uitgebreide familie, met verloofde en aangetrouwde neven en nichten van ‘Oom Jan van Gennep’, de heerlijkste herinneringen had.
Wat zei Albert Verwey van dit boek?
‘Als wij van Van Eeden niets kenden dan dit ene boek, noch zijn naam, noch zijn leven, noch zijn andere werken, dan zou hij de Meester van de Koele Meren heten, en een rang innemen, die niemand hem strijdig maakte.’
Albert Verwey heeft over Frederik van Eeden blijvende waarheden gezegd. En niet als zijn ‘kritische tegenstander’, maar als iemand, die Van Eeden goed gekend had, en de waarheid omtrent hem wilde achterhalen en uitdragen. Zijn onvoltooid gebleven Frederik van Eeden was bedoeld als een eerherstel na het omvangrijke, tè kritische werk van dr. G. Kalff.
| |
| |
Er was nog zoveel meer dan alleen Van de koele meeren. En dit is de reden geweest, waarom Martha terugtrad zonder hem geheel te verlaten. Zij hield van hem, en hij bleef voor haar, ook toen hij zich als echtgenoot van haar afwendde: een goed-willend mens, de geliefde vader van haar en zijn jongens, en een belangrijk kunstenaar.
Mei 1960. |
|