Theun de Vries
Achttien gedichten van Toe Foe
De grote glansperiode in de Chinese geschiedenis, die samenvalt met de heerschappij van de Tang-dynastie (618-906), heeft een plejade van dichters opgeleverd, die tot de groten in de wereldliteratuur behoren. Als toppen in dit landschap van bergen stijgen drie hunner boven alle tijdgenoten uit: Li Pe, meer bekend als Li Tai-Po, Po Sjoe-I en Toe Foe.
Van de eerste twee zijn reeds min of meer samenhangende gedichtenreeksen in het Nederlands vertaald, het meest door J. Slauerhoff (zie bij voorbeeld Yoeng poe tsjoeng). De achttien hier volgende gedichten zijn een keuze uit vijftig gedichten van Toe Foe, die ik in de jaren 1955-'58 bewerkt heb. Ik gebruik het woord bewerken: de letterlijke vertaling van Chinese gedichten is, zoals de ingewijden weten, ondoenlijk, zodat elke bewerker is aangewezen op het gebruik van de voor hem geldende versvormen.
Toe Foe (712-770) heeft geleefd tijdens drie heersers uit de Tangdynastie. Hij was bevriend met zijn dichters-tijdgenoten, koesterde blijkbaar een diepe verering voor Li Pe, maar ontwikkelde zich volkomen oorspronkelijk tot een ongeëvenaard realist.
Zijn leven was rijk aan wederwaardigheden en beslommeringen. Afkomstig uit een arm boerengezin in Hopei viel hij als jongen op door zijn literaire gaven; hij slaagde evenwel niet voor het hoogste ambtelijke examen, zodat een grote staatscarrière voor hem gesloten scheen. Door tussenkomst van vrienden kreeg hij de functie van ‘censor’ aan het paleis, waarbij men zich niet een boekenkeurder moet voorstellen, maar een soort ceremoniemeester, die lijsten bijhoudt van de genodigden aan het hof. Dit ambt was kennelijk niet naar zijn smaak, zodat Toe Foe het alras opgaf, beurtelings buiten ging wonen of een onzeker bestaan leidde. De hachelijkheid van dit bestaan nam schrikwekkende vormen aan tijdens de rebellie van An Loe-sjan, 756, die hem weer in de krijgsbedrijven betrok, maar hem vooral scheidde van zijn vrouw en kinderen, die in het Noorden waren blijven wonen. Na het neerslaan van de opstand keerde hij naar zijn gezin terug, maar hem was geen vrede gegund: de oorlogen van de Tang-dynastieën bleven meedogenloos doorgaan. Verarmd, vroeg oud, ziek, ontwikkelde Toe Foe vooral in de tweede helft van zijn leven het aangrijpend verisme, waardoor zijn dichterschap tot de hoogste vermogens steeg. Hij dicht nu bijna zoals men spreekt, en hij geselt en vervloekt zonder terughouding de oorlogs-