De Gids. Jaargang 123(1960)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 298] [p. 298] Chr. J. van Geel Tussen seizoenen Als grote zachte bloemen in de regen slapen de bomen met de sneeuw. De ovale wind waait dag en nacht langs knoppen, bijna bladeren, sluit zich in een voortdurend onderdak verlenen om ieder ding - iedere vlok een minuscuul skelet. Blad viel, sneeuw viel de bladeren achterna, de sneeuw bracht regen, regen stuift op sneeuw. Reeds schemeren de lichte tenten van de zon, de kim, het schuim, de golven, ribben van de zee. Verf nat de doden, schilder ze op. De wind in knop houdt waaiende zich dicht. * Een kleur zijn ogen nu zij wind zijn, het licht uit lucht gesneden, het blauw als voor het eerst gezien, lang gras, nog levend hooi, verminking waar de oogst begint. Een druppel van gedooide rijp draagt vuurkleur van de regenboog, het diepste geel, haast groen, koud blauw, nieuw wit, water dat brandt. Ik groef in kleur waar vol de lucht, in wind waar vol het gras van is, in golvend gras, in slapend gras, ik bracht het zand koel aan het licht, niet nat, niet zwaar, voornamelijk zacht verpulverd weefsel, vacht om in te slapen. Een waas van groen, een geheimzinnig opeenvolgen van soorten, maand na maand [pagina 299] [p. 299] een ander gras strijkt het tot bloei aanzettend stuifzand dicht - van fluitekruid een sluier, ongerepte dovenetel, kaarsen vol zaad, niemandsverdriet. Aan hun verbazing komt geen eind, ze kennen de winter niet. Water Schoon is het water zijn donkerblauwe stem. Het is de dood die klopt, die kust, het zijn de doden die kloppen, kussen dijk en gras en kant en wal. Nacht Rechtop bidden de bomen, de rug gestrekt, de ogen wijd, vol schrik om dromen - schaduw van groter schrik waarnaar hun wortel reikt. Aan... Geniet je van het wachten op wie stof strooit? met regen wegwist, met wind verscheurt, op wie met zee verbleekt, met zon verkleurt. Al wat het hart begeert: geluk, breek niet! Vorige Volgende