De Gids. Jaargang 123
(1960)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 116]
| |
J.L. Heldring
| |
Dinsdag 2 juniVoor de lunch ben ik uitgenodigd door prof. A.Ga naar voetnoot1 Het blijkt in een van de duurste restaurants van Warschau te zijn, aan de Marszalkowska, de in Poolse Stalinstijl gebouwde boulevard in het midden van de stad. Zoals zovele dingen in socialistische staten, is ook dit restaurant, dat in 1955 gebouwd moet zijn, al wat versleten. Er zitten veel proletarisch uitziende mensen (schillerkragen enz.). Waar die het geld vandaan halen, weet ik niet. Ik vraag het maar niet aan mijn gastheer, want ik weet ook niet waar hij het geld voor de lunch vandaan haalt. De bediening is overigens langzaam. Dit is, zoals A. opmerkt, een van de nadelen van het socialistische systeem. De mensen zien er geen eigen belang in om harder te werken. Dat is natuurlijk bekend, maar het is goed het eens te horen uit de mond van een communist. Want dat is A. kennelijk. Hij is een beetje teleurstellend onorigineel in zijn opmerkingen over de koude oorlog (‘waar beide zijden schuld aan hadden’), over de blokpolitiek etc. Maar hij schijnt werkelijk te geloven in het ‘revanchisme’ van Adenauer of misschien niet van Adenauer, dan van zijn opvolger, wie dit ook zijn moge. De Europese integratie, waarover hij zojuist een artikel heeft geschreven, ziet hij ook als een produkt van de koude oorlog (dat is juist) en daarom veroordelenswaard (dat is op zichzelf niet juist). Ook ziet hij die integratie volkomen gedomineerd door Duitsland. De Gaulle is een satelliet van Adenauer.Ga naar voetnoot2 Hij zegt vertrouwd te zijn met mijn tegenargument, dat het beter is Duitsland in de club te hebben dan erbuiten, laat staan ertegen. De Bundesrepublik moge dan een democratische staat zijn (dat wil hij wel aannemen), maar de Weimarrepubliek was nog democratischer en toch bracht die | |
[pagina 117]
| |
binnen vier jaar na de sociaal-democraat Müller en binnen een jaar na Brüning (‘Adenauers partijgenoot’) Hitler. Mijn wederwoord: als we met historische parallellen beginnen, moeten we dan ook niet de Poolse delingen te berde brengen? Kortom, een vrij frustrerend, zij het levendig gesprek. Het is natuurlijk honderdmaal waar wat hij zegt: de Polen zullen nooit vergeten, dat de Duitsers hen bewust als Untermenschen hebben behandeld en een stad als Warschau b.v. systematisch - dus niet tijdens een oorlogshandeling - hebben vernield - een stad die de Polen na de oorlog zonder hulp uit het buitenland hebben moeten opbouwen. Vergeleken met de Polen, hebben wij tijdens de bezetting een gulden tijd gehad.
's Avonds ga ik op bezoek bij de familie B. Hij blijkt een lid van de communistische partij te zijn, die vijf jaar in Moskou heeft gestudeerd, waar hij zijn vrouw, een Russin, heeft leren kennen. Hij is agrarisch econoom en zojuist terug van een verblijf van tien maanden in Oxford. Daar is hij nog vol van. Hij is gecharmeerd van het Engelse leven en de ‘objectieve’ manier waarop er in Oxford gedoceerd wordt. Terwijl ik er zit, wordt hij opgebeld door een vriend die hij daar gemaakt heeft en die net in Warschau is aangekomen. Dit blijkt ook een Pool te zijn, maar een inmiddels genaturaliseerde émigré, die doceert aan een Engels instituut voor de studie van het communisme. Ook zeer objectief, heeft B. tot zijn verbazing moeten vaststellen. Dit alles bewijst, hoe goed het is om Oosteuropese - ook Russische - communisten, ja juist communisten, naar het Westen te halen. De schellen vallen van hun ogen, ze worden menselijker. Al blijven ze communist, het zijn geen maanbewoners meer, met wie we geen enkele taal gemeen hebben. B. kwam open uit voor zijn bewondering voor de knapheid van Stalin. Waarschijnlijk is hij een typisch voorbeeld van de jongeman die door de theorie van het communisme aangetrokken is geweest en op die Moskouse partijschool weinig van de praktijk heeft gemerkt. Nu is hij overigens nog steeds orthodox, d.w.z. Gomulkist. Zelf snijdt hij de verhouding Rusland-China aan, die hem intrigeert. Hij is ervan overtuigd, dat Rusland de ontwikkeling in China, die noodzakelijkerwijze stalinistisch is, maar veel sneller gaat dan in Rusland ten tijde van Stalin, met bezorgdheid aanziet. Hoe zal de krachtenverhouding over tien, twintig jaar zijn? vraagt hij. Ik vraag: heeft dit ook invloed op Ruslands buitenlandse politiek? Zeker: Rusland wil vrede, China kan het niet zoveel schelen. Om nog even terug te komen op zijn Westelijke ervaringen: zo geest- | |
[pagina 118]
| |
driftig hij over Engeland is, zo vol misvattingen is hij nog over Amerika. Het is hoog tijd dat hij ook dat land dus uit eigen ervaring leert kennen, zeg ik. Ja, maar ik krijg nooit een visum. En al die Poolse Ford Foundationfellows dan? Daar is haast nooit een partijlid bij, zegt hij. Ik weet niet zo zeker, of hij hierin gelijk heeft. Als agrarisch econoom gelooft hij stellig, dat de collectivisatie van de landbouw de enige oplossing is. Maar Polen kan het zich veroorloven deze oplossing voor onbepaalde tijd uit te stellen. Want het staat niet alleen in de wereld (krijgt graan uit Rusland) en is niet gedwongen om binnen een paar jaar tijds een reusachtig industrialisatieprogramma uit te voeren. Dat was in Rusland in Stalins tijd anders. Stalin moest wel collectiviseren, omdat anders de boeren zijn industrialisatieprogramma zouden saboteren door de steden uit te hongeren. In Polen kan alles veel geleidelijker gaan, maar zeker is dat er iets gedaan moet worden aan de landbouw, want op het ogenblik is het boerenbezit te klein om produktief en effectief te zijn. Denemarken is tien à twintig jaar voor op de Poolse landbouworganisatie. We spreken over de maatschappij in Rusland en ik zeg, dat ik gehoord heb dat daar de verschillen tussen de standen groter zijn dan in het Westen, hetgeen zich vooral in de salariëring zou uiten. Dit wordt ontkend. Als er sprake zou zijn van een zekere bourgeoisering van de Sowjetmaatschappij, zou mevrouw B. dit ‘sehr traurig’ vinden, maar ze moest bekennen dat, toen zij op school ging (vóór de oorlog), haar vader, die spoorwegdirecteur was, haar nooit in zijn dienstauto naar school bracht, terwijl zulke praktijken na de oorlog schering en inslag zijn. Eén van de redenen waarom in Polen de terreur, zelfs in de hoogtijdagen van het stalinisme, nooit zo hevig is geweest als in de andere landen van Oost-Europa - zo werd b.v. Gomulka nooit geliquideerd, Slansky, Rajk en Kostow echter wel -, is volgens B. dat de intellectuele traditie in de Poolse communistische partij altijd krachtiger is geweest dan in de communistische partijen in de andere Oosteuropese landen. | |
Woensdag 3 juni's Middags bracht ik een bezoek aan dr. C., docent in de Poolse literatuur aan de universiteit, geen partijlid. Hij bleek, zoals zovele anderen, Zjiwago, Djilas en Milosz (The captive mind) te hebben gelezen, hoewel die boeken officieel niet te krijgen zijn in Polen. Zelfs in de stalinistische tijd waren de intellectuelen in staat de culturele ontwikkeling in het Westen te volgen, zegt hij. Er waren wel altijd mensen die in een of | |
[pagina 119]
| |
andere officiële capaciteit het Westen bezochten en dan een boek of een tijdschrift binnensmokkelden. Nu gaat alles natuurlijk veel gemakkelijker. Zo ligt het culturele tijdschrift Kultura, door Poolse émigrés in Parijs uitgegeven, in de bibliotheken. De Poolse intelligentsia, zegt hij, heeft altijd meer omvat dan in het Westen. Voorbeeld: gedichten worden en werden niet alleen gelezen door een intellectuele elite, maar ook door de dorpsonderwijzer. De nieuwe intelligentsia sluit aan bij de burgerlijk-Westerse traditie, hoewel haar traditionele voedingsbodem, de adel en de bourgeoisie, verdwenen is. Dit klopt met wat de socioloog Chalasinski heeft gezegd: ‘Wat is de balans van de laatste dertien jaar? De pogingen om een intelligentsia van de arbeidersklasse en de boerenklasse te stichten zijn mislukt in Polen.’
Ik ontbeet in het restaurant van mijn hotel met het rooms-katholieke kamerlid D. Naar aanleiding van de langzame bediening ook hier zegt hij, dat het systeem niet loopt omdat er overal onbevoegden aan de top zitten - zelfs in ministeries - alleen op grond van hun partijlidmaatschap. Ik kan alleen oordelen over de manier waarop hotels en restaurants in communistische landen beheerd worden. Het ligt niet uitsluitend aan het socialistische systeem, want in Hongarije is de bediening vlot en heeft zij nog een feodale (niet serviele) beleefdheid. Waarom is dat in Polen, dat toch ook zolang onder feodale maatschappijvorm heeft geleefd, anders? In Joegoslavië is het ook anders, maar daar is het toerisme een belangrijke bron van inkomsten. In Bulgarije, zegt de Zwitserse correspondent H., die erbij komt zitten, hebben ze Zwitserse en Italiaanse adviseurs erbij gehaald. Dat wekt de verontwaardiging van D.: wat kunnen wij van de Zwitsers en Italianen leren? Vóór de oorlog liepen de hotels hier toch ook goed? | |
Donderdag 4 juniOm twaalf uur heb ik een afspraak op de redactie van..., dat een van de drie bekendste te Warschau verschijnende culturele weekbladen is - van de drie het blad dat het minst orthodox is. Ik word ontvangen door de adjunct-hoofdredacteur en drie andere redacteuren. We gaan om een ronde tafel zitten en drinken zwarte koffie. Ik breng het gesprek - om maar ergens mee te beginnen - op de zgn. ‘zwarte literatuur’, die onlangs door Gomulka op het derde partijcongres is veroordeeld. Wie zal uitmaken, welke literatuur zwart is en welke niet? Ze beginnen te lachen: ja, dat is juist de vraag. De kwestie is echter niet zo dramatisch. | |
[pagina 120]
| |
Gomulka moest tegenover de buitenwereld (in de eerste plaats de Russen) wel wat zeggen. Ook hier blijkt weer, dat men in Polen de dingen niet letterlijk moet nemen. Gomulka's aanval op de ‘zwarte literatuur’ is een door tactische overwegingen ingegeven verbalisme. Dat his bark is worse than his bite, blijkt o.a. uit het feit dat hun weekblad twee weken geleden een artikel heeft opgenomen van de enige jaren geleden uit de partij getreden Jan Kott, waarin deze naar aanleiding van een opvoering van Jarry's Ubu roi door studenten constateert, dat de Poolse jeugd van tegenwoordig nergens meer in gelooft - wat hij (Kott) een heel goed verschijnsel vindt. Dit artikel heeft de censuur gepasseerd, die deze constatering had laten staan en alleen de toevoeging had geschrapt: de jeugd gelooft noch in wat van deze noch in wat van gene zijde komt. (Overigens werd de juistheid van deze constatering van Kott in twijfel getrokken. De jeugd is weliswaar sceptisch en gelooft niet meer in leuzen of dogma's - nationalistisch of marxistisch -, maar nihilistisch is zij niet. Dat dit zo is, blijkt ook uit de uitslag van een onder Warschause studenten gehouden enquête: ongeveer 75 procent van de ondervraagden onderschreef als levensdoelen ‘het bereiken van een fatsoenlijk beroep, het leiden van een betrekkelijk rustig en comfortabel leven’, ‘het winnen van respect van andere mensen door je persoonlijke houding en daden in het leven’, ‘te leven te midden van vrienden op wie je gesteld bent en die op je gesteld zijn’, ‘in staat te zijn te voelen dat je daden, hoe bescheiden ook, toch maatschappelijk nut hebben’, ‘nieuwe waarden bijdragen aan de culturele erfenis van het mensdom door intellectuele, wetenschappelijke of artistieke resultaten’ - alle min of meer burgerlijke idealen, die waarschijnlijk ook door de jeugd in het Westen gedeeld worden.) Doorgaande op het thema van de partijpolitiek tegenover de culturele vrijheid, zegt een van de redacteuren dat de partij niet zozeer bezorgd is over het bestaan van een ‘zwarte’, d.w.z. negatieve of zelfs decadente literatuur, als wel over het feit, dat er geen positieve literatuur verschijnt, d.w.z. literatuur die positief staat tegenover het socialisme-marxisme. Dit is het verschijnsel van het ‘zwijgen van de marxisten’, dat Gomulka ook heeft vermeld in zijn rede voor het partijcongres. Wanneer ik wijs op enkele uitlatingen van orthodoxe kant, die het nemen van ‘administratieve maatregelen’ ter verbetering van deze voor het marxisme ongunstige toestand bepleiten, beginnen ze weer te lachen. De man die ik aanhaal en die onlangs zo'n stroevere cultuurpolitiek heeft bepleit, is niet lang geleden door een Russisch blad voor een ‘revisionist’ uitgemaakt. De | |
[pagina 121]
| |
zaken zijn dus veel gecompliceerder dan een buitenstaander - zelfs een buitenstaander die, zoals ik, meent al het een en ander over Polen te weten - zou geloven. Diezelfde man - Adam Schaff, hoofd van de filosofische en sociologische faculteit van de Warschause universiteit - heeft het mogelijk gemaakt dat de sociologie op volslagen Westerse wijze beoefend wordt en dat de resultaten van sociologische onderzoekingen de basis vormen van de partijpolitiek. Dat is dus het omgekeerde van dogmatisch. Wanneer hij zich zo nu en dan in zijn schrifturen wat van de dogmatisch-orthodoxe kant laat zien, dan is dat gedeeltelijk het gevolg van zijn behoefte om tegenstanders uit hun tent te lokken en een debat aan de gang te krijgen. Dit is maar een enkel voorbeeld, maar het toont al aan hoe moeilijk het is om een juist beeld van een land te krijgen op grond van nog zo uitgebreide lectuur. Een van de redacteuren merkt op dat, hoewel de jeugd dan wars van alle marxistische filosofie moge zijn gebleven, zij zich toch een zekere marxistische methodologie heeft eigen gemaakt. Wat bedoelt hij hiermee? Wel, de jeugd accepteert b.v. de nationalisatie van de industrie, de nagenoeg totale verdwijning van de particuliere handel enz. Ik vraag mij af, of dit iets te maken heeft met marxistische methodologie en niet eerder met het accepteren van feiten waarvan men wel inziet dat ze niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden. Teruggekomen in mijn hotel sla ik de naam op van de redacteur die dit gezegd heeft, in het kaartsysteempje dat ik in Holland gemaakt heb van mensen wier namen ik in mijn voorbereidende lectuur over Polen tegengekomen ben. Op zijn fiche blijk ik te hebben genoteerd dat hij in 1956 het volgende schreef: ‘Als wij het marxisme ontdoen van het academicisme en de propaganda van de voorbijgegane periode, dan blijven er zekere elementen over - een analytische methode, een economische en culturele discipline - die vele niet-communistische denkers en de gehele wetenschappelijke gemeenschap in het algemeen erkennen als belangrijke bijdragen aan 's mensdoms erfenis.’ Merkwaardig, hoe lang mensen stokpaardjes blijven berijden. Zo geformuleerd is deze constatering wel te aanvaarden, maar het is alweer de vraag, of uitsluitend het marxisme aanspraak kan maken op de eer van dit resultaat. Het gesprek komt op het zojuist beëindigde schrijverscongres in Moskou. De adjunct-hoofdredacteur blijkt er te zijn geweest. Er waait een nieuwe wind in Rusland, zegt hij. Men erkent, dat de Russische literatuur zich niet langer kan isoleren van de stromingen buiten Rusland. Er zal meer vrijheid gelaten worden en er zullen ook meer moderne | |
[pagina 122]
| |
werken van Westelijke schrijvers vertaald worden. Het verzet van de oudere schrijvers die het administratieve apparaat in handen hebben is nog groot, maar neemt in kracht af. Een andere rem is het patriottisme van de Russische schrijvers. Dat maakt hen ontvankelijker voor discipline dan anderen. Algemeen is men van mening, dat een maatschappij, naarmate zij moderner en welvarender wordt, meer culturele vrijheid moet toelaten. Ik ben het daar wel mee eens, maar werp als advocatus diaboli de volgende these op: wat in Rusland op het ogenblik in opkomst is, is een neobourgeois, een type dat alleen geïnteresseerd is in zijn materiële vooruitgang en comfort en om culturele vrijheid weinig geeft. Welke noodzaak is er voor hem om die vervelende intellectuelen meer vrijheid te geven? Het antwoord hierop is: de moderne maatschappij kan niet buiten een vrije wetenschap en wanneer de wetenschap vrij is, dan volgt automatisch de vrije cultuur. Hierop repliceert de advocatus diaboli: in Amerika heeft het mccarthyisme, gesteund (althans niet tegengewerkt) door de bourgeoisie, een tijdlang de vrije wetenschap ernstig beknot. Antwoord: ja, maar dat kan nooit eindeloos voortduren; op een goed ogenblik beseft de maatschappij (of haar leiders), dat ze zich in haar eigen vlees snijdt. Ik merk op, dat het verschil tussen de situatie in Rusland en die in het Westen nog altijd dit is dat, gesteld dat in het Westen de conformistische bovenlaag van de maatschappij het eens in haar hoofd zou krijgen om de nonconformisten de mond te snoeren, zij eerst hiertoe zich de instrumenten van de staat zou moeten toeëigenen, want daarover heeft zij niet de vrije beschikking. Dat is niet zo'n gemakkelijk proces. In Rusland daarentegen heeft de bovenlaag, die steeds meer op haar eigen natje en droogje gesteld gaat raken, al vanouds die instrumenten in handen. Het is voor haar veel gemakkelijker om van die instrumenten, die zij ter beschikking heeft, gebruik te maken dan voor de maatschappelijke bovenlaag in het Westen, die zich die instrumenten eerst moet accapareren. In Polen is de situatie weliswaar geheel anders dan in Rusland, maar aangezien de ontwikkeling in Rusland nu eenmaal bepalend is voor de gehele ontwikkeling in het gebied waarover Rusland de zeggenschap heeft (en waartoe Polen behoort), kunnen de Poolse intellectuelen niet onverschillig blijven tegenover het lot van de culturele vrijheid in Rusland. Zij beseffen, dat Polen niet onbeperkt verder kan gaan dan Rusland. De intellectuele vrijheid die in Polen op het ogenblik heerst, is waarschijnlijk de limiet van het ogenblik. Verder gaan zou waarschijnlijk de | |
[pagina 123]
| |
politieke positie van Polen tegenover Rusland moeilijker maken. En dat willen ook de intellectuelen niet. Bovendien zijn de limieten waarbinnen de intellectuele vrijheid zich beweegt al zeer ruim - veel ruimer dan in andere Oosteuropese staten of zelfs Joegoslavië. Waar Gomulka en Chroesjtsjow waarschijnlijk beiden bang voor zijn, is dat zich in Polen opnieuw de situatie van 1956 zal voordoen, nl. dat de wanhoop van de bevolking over de slechte economische situatie samenvalt met de frustratie van de intellectuelen over de onvrijheid. Vandaar dat in Polen op beide gebieden concessies zijn gedaan. Naarmate niet aan alle behoeften van de bevolking op het gebied van consumptiegoederen en huisvesting kan worden voldaan - en wat dat betreft is de situatie, zij het beter dan vóór 1956, nog allerminst ideaal -, moet aan de intellectuele ambities meer armslag worden gegeven. In Hongarije en Tsjechoslowakije, waar de materiële situatie beter is, is de intellectuele vrijheid geringer. Als dat zo is, dan is het maar te hopen dat de materiële situatie in Polen niet al te gauw beter wordt. Tegen half drie begin ik honger te krijgen. Ik nodig mijn gesprekgenoten uit voor de lunch. Een van hen - de man van de marxistische methodologie - kan zich vrijmaken. We lunchen van drie uur tot half acht. Hij praat aan één stuk door, in een beter Frans dan het mijne. Een van de moeilijkheden waarop het communisme in Polen stuit is het individualisme van het volk. Vaak kun je pas iets bereiken door een persoonlijke benadering. Hij geeft voorbeelden. In een trein krijgt een oudere heer verschil van mening met de conducteur over de een of andere kwestie. De conducteur geeft niet toe. Eindelijk barst de reiziger uit: ‘Zo gaat het tegenwoordig in Polen! En dat moet mij overkomen, mij die gewond ben geraakt en nog altijd last heb van mijn been!’ en tegelijkertijd stroopt hij zijn broek op en laat - in de volle coupé - een groot litteken op zijn been zien. De conducteur slaat als een blad van de boom om. Hij zegt: ‘Ja, 't is me tegenwoordig wat. Ikzelf ook heb last van mijn voeten en toch moet ik de hele dag staan. 't Is geen doen’ enz., enz. Over de kwestie waarover ruzie was ontstaan wordt geen woord meer gesproken. Ze hebben een punt van gemeenschappelijk belang gevonden. Een ander voorbeeld. De taxichauffeurs willen je niet altijd brengen waar je moet zijn, b.v. omdat ze bang zijn geen vracht terug te krijgen of alleen maar omdat ze er geen zin in hebben. E. - zo heet mijn lunchgenoot - gebruikt dan deze methode: Hij begint te schelden - niet op de taxichauffeur, maar op de slechte tijden. Hij zegt: ‘We gaan toch allemaal naar de bliksem’ enz., enz. Bijna altijd valt de chauffeur hem | |
[pagina 124]
| |
bij en eindigt met hem naar de plaats van bestemming te brengen. Over het oorspronkelijke punt van meningsverschil wordt niet meer gesproken. Nog een voorbeeld. De bediening in restaurants is vaak tergend langzaam, vooral waar er vrouwelijk personeel is. E. spreekt de dienster dan altijd aan in uiterst hoffelijke en persoonlijke termen. Hij noemt haar ‘prinses’ of ‘koningin’. Niet ironisch, maar volkomen ernstig. Ze zijn dan als was in zijn handen. Een artikel waarin hij, op grond van deze constateringen, tot diverse conclusies komt, werd niet door de censuur doorgelaten. Die conclusies waren te pijnlijk voor het communisme. Misschien heeft hij, bij nader inzien, met zijn opmerking over de invloed van de marxistische methodologie op het denken toch meer gelijk dan ik aanvankelijk bereid was aan te nemen en dan hijzelf misschien wil weten. Ik lees weliswaar geen Pools, maar het heeft me bij het lezen van de vele artikelen in vertaling getroffen, hoe taai en bijna onverteerbaar ze zijn. De wijze van argumentatie heeft inderdaad veel weg van die van de marxisten. Ik spreek nu niet van de belletrie - wat ik ervan gelezen heb is zeer leesbaar -, maar van de kritieken, de recensies, de polemieken en de beschouwende artikelen. Ook die van de hand van niet-marxisten zijn typisch marxistisch van stijl, betoogtrant en dialectiek. De oorzaak hiervan moet zijn òf dat de schrijvers inderdaad de methodologie van het marxisme hebben overgenomen (een min of meer onbewust proces dus) of bewust de marxistische methodologie bezigen om op die manier meer invloed te kunnen uitoefenen op de echte marxisten (die per slot van rekening het lot van Polen bepalen), m.a.w. de ontwikkeling van het communisme in een door hen gewenste richting te laten geschieden. | |
Maandag 8 juniVanochtend bezocht ik F., de hoofdredacteur van een politiek-cultureel weekblad dat de lijn van de partij verdedigt, een man van een jaar of dertig, schat ik. In zijn blad had de eerder genoemde Adam Schaff gepleit voor ‘administratieve maatregelen’ ten einde de ongelijke concurrentie, ontstaan door het ‘zwijgen der marxisten’, op te heffen. Hij bleek het eens met deze methode, maar voegde eraan toe, dat het niet nodig was haar toe te passen, omdat - zei hij - de marxisten inmiddels weer begonnen waren van repliek te dienen. Enkele jaren lang hadden ze geleefd onder de druk van het stalinistische verleden. Zodra ze maar hun mond opendeden, riepen de anderen: ‘O, jullie willen weer terug naar de tijden van vóór 1956!’ Zijn blad werd indertijd opgericht, juist om aan de intellectuele marxisten een spreekbuis te | |
[pagina 125]
| |
geven. Zijn orthodoxie is overigens erg mild, vergeleken met die van zijn collega's in andere communistische landen. Er is geen enkel bezwaar tegen, zegt hij, dat niet-marxisten aan het woord komen. Als ze maar beantwoord worden. Wat zijn revisionisten eigenlijk? vroeg ik. Dat is erg moeilijk te zeggen, zei hij. De omstandigheden veranderen en het marxisme moet zich aan hen aanpassen. Dat zou je op zichzelf een revisionisme kunnen noemen, maar dat zou al te gek zijn. Het revisionisme komt (volgens hem) neer op het bepleiten van een politiek die op het gegeven ogenblik staatsgevaarlijk zou zijn, zoals b.v. - hij noemde voorbeelden uit de praktijk - bepleiten dat het parlement zich zou gaan uitspreken voor een grote Amerikaanse lening of het verklappen van handelsgeheimen. Nu, dat is een wel zeer liberale, bijna revisionistische, interpretatie van het revisionisme. En dan nog zouden dergelijke ideeën moeten worden verdedigd door mensen die zich marxisten noemen. Wat niet-marxisten doen, kan hem niets schelen. Hij gaf toe, dat de Tsjechen en de Bulgaren b.v. een heel andere interpretatie van het revisionisme gaven. Die vinden abstracte kunst b.v. revisionistisch. Dat heeft volgens hem er niets mee te maken. Maar als de kwestie van het revisionisme eigenlijk niet meer actueel was, waarom - vroeg ik - wijdde Gomulka zoveel aandacht aan dit vraagstuk in zijn rede voor het derde partijcongres? Alweer hetzelfde antwoord: daar moet men niet te veel waarde aan hechten. Net zomin overigens aan wat hij over de ‘zwarte literatuur’ had gezegd.
Een Joegoslaaf, die ik vandaag sprak, meende dat de decentralisatie van de Poolse economie, waarmee men in 1956 was begonnen, halverwege was blijven steken. De regionale instanties hadden niet genoeg bevoegdheden gekregen en het plaatselijke partijkader was erg conservatief: hoe meer zelfstandigheid een bedrijf zou krijgen, des te minder macht zouden zij overhouden. Een Poolse deskundige die ik later sprak zei dat de Poolse decentralisatie slechts een derde van de gehele economie zou omvatten. Op het ogenblik was een vijfde gedecentraliseerd. De Joegoslaven hadden, zei hij, van hun decentralisatie een dogma gemaakt. Bovendien was hun praktijk dikwijls anders dan hun theorie. Dat is waar, geloof ik. De Joegoslaaf bracht het Poolse besluit om, zij het als laatste, in te vallen met het koor van kritiek op Joegoslavië terug op de latente aanwezigheid van Russische pressiemogelijkheden en op het conservatisme van sommigen in de leiding. Volgens hem had Gomulka een fout begaan hierin het Russische voorbeeld te volgen, omdat Polen | |
[pagina 126]
| |
daardoor aan prestige binnen en buiten het socialistische kamp had verloren. Het is moeilijk te beoordelen, in hoeverre Gomulka een andere politiek had kunnen volgen dan de andere landen van het blok. De sympathie voor Joegoslavië is overigens groot hier, hoewel gemengd met kritiek: men beseft heel goed, dat de partij in Joegoslavië de zaak veel straffer in handen houdt dan hier. Studentencabarets, zoals hier, die de toestanden over de hekel halen, zijn in Joegoslavië ondenkbaar.
Prof. G., die ik vervolgens bezocht, zei dat omdat gedurende de oorlogsjaren er in Polen geen hoger onderwijs was gegeven en omdat bepaalde leeftijdsgroepen grote aderlatingen hadden ondergaan, er een grote hap was in de piramide van de intellectuele beroepsbevolking. Dat was vooral erg merkbaar in die beroepen waarin vroeger veel Joden praktiseerden, zoals het artsen- en tandartsenberoep. Van de laatsten waren er na de oorlog geen vijftig procent over. Ook het glazenmakersberoep - weliswaar geen intellectueel beroep - was nagenoeg geheel verdwenen, omdat dat vóór de oorlog bijna uitsluitend door Joden werd beoefend. Dat hield verband, zei hij, met het feit dat diamantwerkers in Amsterdam en Antwerpen ruwe diamanten naar Polen stuurden om hun familieleden te helpen een eigen bedrijfje op te richten.
H. laat mij de oude stad zien, waar hijzelf ook woont. Mijn geliefkoosde theorie, dat het een bewijs is van gebrek aan geloof in eigen scheppingskracht dat vernielde steden en gebouwen (Middelburg, Rhenen, Leids stadhuis) worden herbouwd in de oude stijl, krijgt het hard te verduren in Oud-Warschau. Dit is werkelijk charmant en charmanter dan b.v. Oud-Brussel van de Expo, waaraan Middelburg me altijd een beetje doet denken. Oud-Warschau is overigens niet herbouwd zoals het er in 1939 uitzag, maar naar de schilderijen van Canaletto. Dus niet terug tot 1939, maar terug tot de achttiende eeuw. We gaan een glas wijn drinken in een kelder op de oude markt, waar een studentenclub is gevestigd. Er wordt jazz gespeeld en het publiek bestaat uit jongens in spijkerbroeken en meisjes met paardestaarten. Het is er niet erg vol en heel rustig, maar soms raakt, naar ik hoor, de hele troep in trance door de muziek. Vroeger werd er wodka geschonken, maar na een paar orgieën die er plaatsvonden mag dat niet meer. Wij drinken wijn en blijven sober. (Slot volgt) |