| |
| |
| |
Emmy van Lokhorst
Albert Camus, de waarachtige mens
Een schok is door de hele wereld gegaan bij het bericht, dat Albert Camus door een auto-ongeval om het leven is gekomen. Door zijn plotselinge dood verliezen wij een der belangrijkste schrijvers van onze tijd, een auteur van wereldniveau, een man met vernieuwende invloed op het denken van de naoorlogse jonge generatie van Frankrijk, Europa, Amerika. Nazaat van Montaigne, toonde hij zich in zijn heldere essays pionier van een nieuw humanisme. Men noemde hem de vertegenwoordiger van het menselijk, politiek en intellectueel geweten.
Nog maar twee jaar geleden werd Camus de Nobelprijs toegekend. Hij was toen drieënveertig jaar en een der jongste winnaars van deze hoge onderscheiding. In de motivering van de Zweedse Academie om hem de prijs te verlenen werd onder meer aangevoerd, dat Camus een belangrijk literair oeuvre had gecreëerd, waarin de problemen van de hedendaagse menselijke geest helder en diepgaand werden belicht.
Deze motivering wekte op dat ogenblik enige verwondering, omdat men het werk van Camus niet als voltooid beschouwde, integendeel van deze jonge schrijver nog veel verwachtte, dat de betekenis van zijn verschijning voor de Franse letteren zou bevestigen. (In 1937 was het Roger Martin du Gard, in 1947 André Gide, in 1952 François Mauriac, die de Nobelprijs ontving voor een toenmaals afgerond oeuvre.)
Wanneer men Camus niet in de eerste plaats als moralist, filosoof en politicus beschouwt, bezit uit zuiver literair oogpunt het werk van Malraux, al heeft dit kwantitatief geen groter omvang dan dat van Camus, een vastheid van stijl, een gerichtheid van intentie, die bij Camus plaats maakt voor wisselende impulsen. Impulsen die in zijn fascinerende L'étranger een onvergetelijk en beslissend hoogtepunt bereikten, die in L'homme révolté een filosofisch-essayistische uiteenzetting inhielden aangaande de misvatting dat revolutie de weg naar vrijheid zou zijn, en die in La chute een moraliserende - maar indrukwekkende - monoloog deden horen over de onvolkomenheid van de mens.
Met Malraux kondigde zich vóór de oorlog de grote omwenteling in de Franse literatuur aan, die in Jean-Paul Sartre en Albert Camus voortzetting vond. Na de oorlog is het samengaan van deze twee leidende figuren tot een einde gekomen, begeleid door felle discussies in Sartres tijdschrift Les Temps Modernes over wat diende te prevaleren: het vasthouden aan een zogenaamde waarheid boven de werkelijkheid of het
| |
| |
omgekeerde. Sindsdien is Camus een andere weg gegaan dan Sartre, de laatste hield vast aan de principes van het communisme, terwijl Camus zich terugtrok van een ideologie, die tot een totalitaire regeringsvorm leidde.
Was in 1957 bij de toekenning van de Nobelprijs aan Camus bij sommigen nog de vraag gerezen, of niet Malraux als chef d'école eerder in aanmerking had moeten komen, - nu, in 1960, heeft de tijd de Zweedse Academie gelijk gegeven. Er heeft zich een bijna onmerkbare verschuiving in de waardering van de twee grote schrijvers voltrokken. Malraux is minister geworden en heeft met de vastheid, waarmee hij ook La condition humaine en Les conquérants schreef, zijn energie gewijd aan de reorganisatie van het Franse cultuurleven, vooral wat de dramatische kunst betreft. Hij richtte zich op concrete bereikbaarheden met heel de inzet van zijn daadkrachtige persoonlijkheid.
Camus heeft zijn weg vervolgd in dezelfde trant waarin hij het werk schreef, dat hem tot een auteur van wereldniveau maakte, moedig en exact, maar boven alles: streng-eerlijk, zonder transigeren, zonder masker. Zijn werk getuigt van een fundamentele waarachtigheid, een zich scherp en nauwkeurig rekenschap geven van de werkelijke drijfveren van de mens. André Rousseaux noemde Camus in de Franse literatuur het voorbeeld van ‘l'honnêteté intellectuelle’, vooral omdat hij steeds met heel zijn wezen het geloof in de mens trouw bleef.
Nu Albert Camus zo plotseling uit dit leven is verdwenen, stijgt een gevoel van diepe erkentelijkheid in ons op, dat zijn essentiële betekenis voor onze tijd is bevestigd door de bekroning met de Nobelprijs. Deze erkenning zal hem, die zoveel wanbegrip en verraad heeft moeten verwerken in de twee jaren die hem nog waren toebedeeld, een zekere mate van steun en troost hebben geschonken.
Albert Camus werd in 1913 in Mondovi (Algiers) geboren. Zijn moeder was een Spaanse, zijn Franse vader sneuvelde, kort na Alberts geboorte, in de eerste wereldoorlog. Het arbeidersmilieu waarin Albert opgroeide, deed hem al vroeg de ontbering en de belemmeringen van de armoede ervaren. Op de lagere school werd zijn intelligentie opgemerkt en dank zij verscheiden beurzen was hij in staat te studeren. Om kandidaat in de letteren te worden moest hij zelf zijn brood verdienen. Als werkstudent had hij verschillende baantjes, hij werd achtereenvolgens employé bij een zaak in auto-accessoires, bij de prefectuur en bij een handelaar in scheepsbenodigdheden.
| |
| |
Maar na zijn proefschrift over Saint Augustin en Plotin te hebben voltooid nam hij plotseling een geheel andere wending. Hij werd acteur en stichtte de toneelgroep L'Équipe, waarvan hij lange tijd de ziel was. De dramatische kunst is hem altijd blijven aantrekken; hij was erbij betrokken, zowel als acteur als in zijn functie van toneelschrijver.
In 1938 volgde hij de roepstem van een andere begaafdheid; hij begon journalistiek werk te doen, eerst in Algiers, later in Parijs. Vele artikelen, die hij tijdens de oorlog als hoofdredacteur van het dagblad Combat schreef, ademen de geest van de Résistance, waarmee Camus nauw was verbonden. Na de oorlog legde hij, teleurgesteld en ontgoocheld, zijn functie als hoofdredacteur neer en gaandeweg verloor het blad verscheiden leden van de groep die Camus om zich heen had verzameld.
De politieke en morele ontwikkeling van het naoorlogse sociale leven heeft zijn illusies vernietigd. In zijn kronieken Actuelles is deze deceptie duidelijk merkbaar, al is de toon van zijn beschouwingen dan nog niet in mineur. Pas later wordt die sombere toon hoorbaar in zijn zeer uiteenlopende geschriften, van zijn jeugdwerk Caligula af, tot en met La chute; een toon met een metalen echo, waarin men het pessimisme hoort navibreren.
De jonge schrijver Guy Dumur, die zijn jongelingsjaren in het noorden van Afrika heeft doorgebracht, geeft in een bewogen artikel zijn herinnering weer aan die tijd, waarin Camus een grote plaats in zijn leven innam. Hij had toen Noces al gelezen en in 1943 L'étranger en Le mythe de Sisyphe. Samen met Camus maakte hij kennis met Jean Vilar, die Caligula zou monteren, terwijl Camus bezig was de opvoering van een stuk van Sartre, Huis clos, voor te bereiden.
De brieven die Dumur later van Camus ontving, gaven hem een schok. Naast een toon van hartelijke vriendschap hoorde hij voor het eerst in die brieven een taal waarin niemand ooit tot hem had gesproken zonder zich belachelijk te maken: de taal van het morele besef. Voor het eerst hoorde hij een stem, die hem tot op dat ogenblik alleen had bereikt in de kunstmatigheid van retorische literatuur, in de versleten, overdreven gemeenplaatsen van ouderwetse schrijftrant. Maar dit was een levende, natuurlijke stem, die geen valsheid toeliet over de realiteit van de dingen.
In die tijd waren de traditionele morele opvattingen totaal in diskrediet geraakt. De schandelijke hypocrisie van het regime van Vichy, het permanente schouwspel van rechteloosheid en geweld lieten slechts de keus tussen wanhoop en opstand. Albert Camus zag toen verder in de toekomst; met ongewone kracht en nauwkeurigheid beschreef hij in die
| |
| |
brieven, hoe later deze wantoestand zou veranderen en plaats maken voor begrip van waardigheid, inzicht en vertrouwen in de mens.
Hoe alles zich in werkelijkheid heeft toegedragen, weten wij allen. Guy Dumur heeft de felle teleurstelling van Camus aan den lijve meegemaakt en daardoor zijn de drie delen Actuelles hem in het bijzonder dierbaar, omdat zij een samenvatting geven van de publieke interventie van Camus, vooral zijn reportage over de ellende en de honger in Kabylie. Deze reportage verscheen in 1939 in Alger Républicain en had ten gevolge, dat Camus uitgewezen werd uit zijn geboorteland.
De bevrijding is (niet alleen in Frankrijk) één grote teleurstelling en verbittering voor velen geworden, die met de inzet van hun leven in de Résistance voor een nieuwe toekomst hadden gevochten.
Men behoeft zich slechts de manifestaties tegen Camus te herinneren, toen hij Algiers tot een wapenstilstand trachtte te bewegen, en het infaam geschreeuw dat de neo-fascisten aanhieven, toen hij de Nobelprijs ontving, om te begrijpen, dat Camus zich de laatste jaren heeft teruggetrokken van het politieke toneel. Hoe zou hij, een man uit een generatie van zo felle hoop en ontgoocheling zich kunnen richten tot een jeugd, verdeeld tussen frivool vermaak en blind geweld, tot een wereld waarin de ‘nobele’ motieven dekmantel zijn voor ongerechtigheid?
Ondanks zijn miljoenen lezers, ondanks talrijke echte vrienden, was Albert Camus een eenzaam mens geworden. Hij had te vast in broederschap geloofd, om niet wreed gewond te worden door individueel en collectief verraad. Maar, zo besluit Guy Dumur, in zijn naam, en in naam van zijn waarachtigheid moeten wij doorgaan met wat hij ons heeft geleerd te verdedigen in deze wereld, waarin ‘altijd meer dingen bestaan om te bewonderen, dan om te verachten’.
De eerste roman van Camus, L'étranger heeft de volstrekte zinloosheid van het bestaan tot thema, zoals hij dat in essayistische vorm in Le mythe de Sisyphe tot een wetenschappelijke theorie heeft uitgewerkt als ‘het absurde’. Later heeft Camus deze opvatting anders toegelicht. De mens is niet veroordeeld onder te gaan in het absurde, want zelfs waar Camus al het menselijk ageren karakteriseert als Sisyfusarbeid, doet hij toch uitkomen, hoe de mens steeds opnieuw tracht op te bouwen, met onverwoestbare vitaliteit en met niet te vernietigen hoop op de toekomst.
‘De schrijver van deze tijd kan niet ter zijde van de wereld zijn eigen leven handhaven. Of hij wil of niet, hij móet scheepgaan. Dit is niet een vrijwillig “engagement”, men kan het meer vergelijken met de dienstplicht.’ Camus heeft zijn letterkundige arbeid van deze overtuiging uit,
| |
| |
geheel gewijd aan de verdediging van zijn wijsgerige en moralistische principes, zoals ook zijn politieke activiteit hem in de oorlog naar Frankrijk dreef om daar deel te nemen aan het Verzet.
De beschouwelijke kant van de literatuur was voor het uitbrengen van zijn levensopvatting de meest aangewezene. Des te merkwaardiger is het dan ook, dat hij de toneelgroep L'Équipe stichtte, daarin met hart en ziel speelde en zijn eerste (en beste) toneelstuk Caligula schreef, opgedragen aan ‘mes amis du Théâtre de l'Équipe’. Het sombere Le malentendu, zowel als Les justes is dramatisch uitstekend gecomponeerd, evenals L'état de siège, naar zijn roman La peste. In later jaren heeft hij Faulkners Requiem for a nun voor het Franse toneel geadapteerd.
Ook in zijn toneelwerk toont Camus zich moralist. Zijn personages zijn dragers van ideeën, de sfeer waarin zij verschijnen is die van het pessimisme, de toon is wrang, maar de constructie van het werk is perfect. Hij schreef Caligula in 1938 en tezamen met Le malentendu verscheen het in 1943 in boekvorm. Camus was geneigd, het als jeugdwerk te beschouwen en het op te bergen, maar Jacques Hébertot bracht Caligula in 1945 in zijn eigen theater ten tonele. Hébertot was ervan overtuigd, dat het stuk erkenning zou vinden en inderdaad is de vertoning een zodanig succes geworden dat het stuk lange tijd op het repertoire is gebleven.
Keizer Caligula wordt zich na de dood van zijn zuster en minnares Drusilla bewust, dat het leven zinloos is. Geobsedeerd door het onmogelijke (hij wil de maan hebben), vergiftigd door afschuw en minachting voor zijn omgeving, zoekt hij zich te bevrijden door wreedheid en moord, door het verwerpen van vriendschap en liefde, door het eigenmachtig heersen over andere levens. Hij ontkent het goddelijke, hij ontkent het menselijke, maar beseft niet, dat men niet kan verwoesten en vernietigen zonder daarbij zelf te gronde te gaan. Hij bereidt aldus op superieure wijze zijn zelfmoord voor.
Camus heeft de hartstocht voor het onbereikbare willen uitbeelden in al het excessieve, ongeremde, verwoestende van een uitsluitend op zichzelf gerichte intelligentie. Hieraan moet Caligula te gronde gaan, omdat er geen vrijheid, geen waarachtig leven mogelijk is, op het leed van anderen gegrondvest.
Met onverbiddelijke logica, met tragische onontkoombaarheid heeft Camus deze figuur tot leven gebracht. Men kan erover discussiëren, of dit stuk een monoloog is dan wel in de strikte zin ‘toneel’. (Hébertot zou daarop antwoorden, dat men hiervoor bij Sardou moet zijn.) Het
| |
| |
gaat hier om het niveau dat Camus in dit grootse drama aan de toeschouwer oplegt, een niveau van het hoogste gehalte.
In 1945 werd Caligula gecreëerd door Gérard Philipe, de acteur, die nog kort voor de dood van Camus op 38-jarige leeftijd is overleden. In Nederland werd het stuk gespeeld door Michel Herbault, die deze figuur rijk genuanceerd weergaf, vurig, meedogenloos in zijn haat en verachting, teder in de enkele momenten, dat hij de vriendschap toestond, hem nog te naderen, en rechtaf adembenemend in het hartstochtelijk bewogen slot. (Comedia speelde het in ons land met Guus Hermus in de hoofdrol.)
Het vroeger geschreven drama Les justes verscheen in 1950 bij Gallimard en verwierf bij de Parijse vertoning veel succes. De Haagsche Comedie speelde het in hetzelfde jaar; het lag niet aan de vertolking, dat het stuk in ons land minder weerklank vond, al heeft het thema van de broederschap eerbied gewekt. Wij worden in dit drama geconfronteerd met het Rusland van 1905, waarin een groep terroristen de (historische) aanslag op grootvorst Serge voorbereiden. Zij moeten hun gevoel tot zwijgen brengen als zij gaan doden; naast hun heilige overtuiging dat zij alleen op deze wijze een betere toekomst voorbereiden, vinden zij steun in hun sterke onderlinge verbondenheid, die hen tot in de dood verenigt.
Enige tijd geleden heeft Camus, toen men in Amerika Les justes weer wilde gaan spelen, het werk teruggenomen met de mededeling, dat hij hier niet meer achter stond. Hij heeft de nadruk willen leggen op de kracht van de kameraadschap, maar het milieu van terroristen uit het begin van deze eeuw beantwoordde niet meer aan hetgeen hem voor ogen had gestaan.
Met zijn roman La peste heeft Camus wereldsucces behaald; het werd in vele talen en herdrukken door tallozen gelezen. Uit deze roman blijkt duidelijk, dat Camus geen existentialist is, en hoe hij in de arbeid, het steeds weer opbouwen met aandacht en geduld, de uitdrukking ziet van menselijke waardigheid en noblesse.
Geheel anders van toon is La chute, dat wordt aangekondigd als ‘récit’ en eigenlijk een monoloog is, een filosofische verhandeling over de mens als gevangene van zelfzucht en ijdelheid, van het leven-met-voorwendsels naar buiten, en met misdadige impulsen, die hij zich slechts ten dele bewust maakt.
Het is de door de ‘hoofdpersoon’ Jean-Baptiste Clamence verhaalde geschiedenis van zijn aanvankelijk zeer geslaagde advocaten-carrière in Parijs, waaraan een einde komt door een ogenschijnlijk onbelangrijk voorval. Op een avond wandelt hij over een der bruggen en ziet een
| |
| |
jonge vrouw over de borstwering leunen. Als hij vijftig meter verder is hoort hij een doffe plons en weet, dat zij in de Seine is gesprongen. Enige minuten blijft hij doodstil staan. Dan loopt hij verder, zonder een poging te doen haar te redden.
Na dit voorval verliest Clamence zijn zelfverzekerdheid, zijn vanzelfsprekend prestige en succes. Schuldgevoel en beklemming ondermijnen hem, hij verlaat Parijs en vestigt zich in Amsterdam in een der duistere havenwijken, waar hij in een bar op de Zeedijk een landgenoot ontmoet, die hij tot zwijgend toehoorder van zijn beschouwingen en overpeinzingen maakt, in de vorm van een biecht.
De ex-advocaat is ervan overtuigd, dat het de misdaad is die altijd ‘le devant de la scène’ bespeelt. De misdadiger fungeert slechts vluchtig op het voorplan, om terstond door een ander te worden vervangen. In een kast van zijn kamer in die donkere buurt heeft hij iets kostbaars verborgen: een gestolen paneel van Het Lam Gods van Van Eyck. (Het is inderdaad in 1934 in Brugge ontvreemd en nooit teruggevonden.) Dit paneel, dat de ‘rechtvaardige rechters’ voorstelt, heeft men in de Sint-Bavokathedraal door een kopie vervangen. De wereld bewondert dus namaakrechters, terwijl hij de enige is, die de ‘echte’ in zijn bezit heeft.
Men kan de constructie van dit wonderlijk-gehallucineerde verhaal ongewoon noemen, maar zich niet onttrekken aan de fascinerende kracht van Camus' bedoeling. Dit boek is in grote stijl geschreven, met een harde ondergrond van waarheid. Telkens toont het ons de mens, ontdaan van zijn masker, van de franje zijner leuzen.
Clamence is tegen de slavenhandel. Natuurlijk; wie zou er niet tegen zijn. Maar heeft niet ieder van ons slaven nodig? De mens wil anderen domineren. ‘Commander, c'est respirer.’ Zelfs zij die op de laagste sport van de maatschappelijke ladder staan, hebben zij niet een echtgenoot, een kind, een loopjongen of alleen maar een hond, die zij kunnen commanderen? Machtsbehoefte heeft vele vormen.
Camus geeft met lucide ironie een beeld van de valse leuzen, van de criminaliteit in een wereld, die zich tooit met de schijn van rechtvaardigheid en naastenliefde, die steeds met het woord ‘vrijheid’ schermt, terwijl overal onvrijheid heerst. Vrijheid, gelijkheid, broederschap, wat betekenen die idealen in werkelijkheid voor de maatschappij en voor de betrekkingen der mensen onderling?
De titel van La chute duidt niet alleen op de jonge vrouw die in de Seine springt. Men kan erbij denken aan de zondeval, aan het zichzelf ontdekken bij de botsing van de zelfgenoegzaamheid met de realiteit van de
| |
| |
hedendaagse ‘condition humaine’ die ons met vernietiging bedreigt.
Meer dan in ander werk toont Camus zich hier de profeet, de moralist, in een grandioos exposé van de poverheid, maar ook van de grootheid van de mens. Sterk worden wij geboeid door Camus' stijl, niet alleen van schrijven, ook van leven, want deze kunstenaar heeft met felle intensiteit zijn verantwoordelijkheid voor de problemen van onze tijd beleden. Hij heeft zelf eens gezegd, dat het lijden van de mens een onderwerp is, waarvan de kunstenaar een beeld van aangrijpende schoonheid kan geven. Schoonheid heeft miljoenen mensen getroost en hun leed verzacht.
In die zin heeft Camus met La chute en met zijn gehele oeuvre een onvergetelijke erfenis aan de mensheid geschonken. In zijn helder, meeslepend proza trilt achter zijn harde waarheden de liefde tot de mens. Liefde, die de inzet en de motor van zijn leven is geweest. |
|