De Gids. Jaargang 123(1960)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 8] [p. 8] Ed. Hoornik Nog niet De hete dag slapend doorstaan, ging ik op pad onder de maan. Het landschap lag in koperen licht, koud en hard en verschrikkelijk. Ik vroeg mij af: hoe vind ik hier genegenheid van mens of dier? Want wijd en zijd, waar ik ook keek, niets was er, niets dat op leven leek. Toen zag ik, mijn keel vol verbijstering, dat ook het pad niet verder ging, en dat vlak bij, vlug als een rat, iets mij op de hielen zat. Sperrend de bek schoot het voorbij gloeide het op, doofde het uit. [pagina 9] [p. 9] En het landschap dat als een veldslag rood geschitterd had lag dood. Puerta del Sol Witte lansen van licht breken af op mijn huid. Nieuwe, beter gericht, springen van ruit op ruit, steken mijn ogen uit. Ik heb geloofd in de zon met het geloof van een kind, wel wetend dat het niet kon, dat liefde zichzelf verslindt. Goden sloegen mij blind. Nu strek ik, een oude vrouw, op de Puerta del Sol een handvol verbittering naar iedre voorbijganger uit en schreeuw: para hoy... para hoy. Soms strijkt een duif langs mijn voet, toevallig en redeloos. Ik weet wel wat hij daar doet. Vlak bij mijn voeten is zon. Haastig trek ik ze in. Vorige Volgende