W. van Elden
Acht sonnetten van Cecco Angiolieri
Ten tijde van Dante en diens idealistisch gestemde dolce stil nuovo bestond er in de Toscaanse literatuur tevens een realistisch gerichte tegenstroming, waarvan Cecco Angiolieri een van de meest markante exponenten is geweest. Geboren omstreeks 1260 en gestorven tegen 1312 leefde hij te Siena, dat in deze tijd in het zenit van haar politieke macht en artistieke bloei stond en binnen haar muren ook dichters herbergde als Folgore da San Gimignano en Cenne de la Chitarra, wier sonnetten op de twaalf maanden van het jaar onlangs in Nederlandse vertaling verschenen.
Cecco Angiolieri verheerlijkt in zijn Canzoniere de vrouwen, de taveerne en het dobbelspel. Hiermede treedt hij in het voetspoor van de Latijnse vagantenpoëzie van de middeleeuwen. Zijn geliefde is Becchina, de knappe schoenmakersdochter, die hem versmaadt omdat hij niet genoeg geld heeft. Zij is een voortdurende parodie op Dantes Beatrice.
Karakteristiek voor Cecco's stijl is zijn levendige alledaagse taal, zijn verrassende beeldspraak, zijn voorliefde voor onverwachte wendingen en extravagante overdrijvingen, en de ritmische kracht van zijn versregels waardoor deze zich vaak als sententies in het geheugen prenten. Hij schijnt met het aangeboren gemak van een natuurtalent te improviseren. Niettemin is men tegenwoordig van oordeel dat dit effect door hem slechts wordt bereikt dank zij een zorgvuldige scholing in de techniek en de tradities van het genre waarin hij dichtte.
De circa 150 sonnetten die ons op naam van Cecco Angiolieri overgeleverd zijn, worden tegenwoordig ten dele toegeschreven aan zijn staden tijdgenoot Meo dei Tolomei, terwijl een aantal andere geacht worden door anoniem gebleven dichters te zijn geschreven. Van de hier volgende vertalingen zijn de eerste vijf van Cecco en de nummers 6 en 7 waarschijnlijk van Meo, terwijl het achtste sonnet mogelijk anoniem is.
Andere sonnetten van Cecco verschenen in een vertaling van mij in De Gids, CXX (1957), nr. 8/9, blz. 75-88, en in een vertaling van Dolf Verspoor in Maatstaf, V (1957/58), nr. 10 (januari '58), blz. 675-690. De meest recente teksteditie werd verzorgd door Mario Marti in de bundel Poeti giocosi del tempo di Dante, verschenen bij Rizzoli te Milaan in 1956. De cijfers rechts onder de vertalingen verwijzen naar de bladzijden van deze uitgave. Door Rizzoli is voorts kort geleden ook een aparte volkseditie van Cecco's Canzoniere uitgegeven als nummer 1446/47 in zijn Biblioteca Universale.