De Gids. Jaargang 122(1959)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 167] [p. 167] Paul Snoek Horror vacui De nacht vangt aan onder de bomen. Dan luisteren de bladeren en doen alsof ze zingen, maar ze zingen niet. Misschien een tak fluit onbeholpen op zijn melodieuze vinger. Dan spoelt de maan aan, kermend tussen bloemen, en wemelt in een dun kleed van listen verleidelijk en naakt schier, een wufte kater aaiend met haar zware schaamte. Achter mijn rug ligt een haai op de loer; hem zien kan ik niet, maar ik ruik hem als de brakke slaap der behaarde rivieren. En plots de lucht bestrooit mij met argwanend poeder. De katoenen pelouse loopt onder water, zodat ik witte wijn drink als ik fijngevoelig adem. Zeewaarts gezegd De zee is trots op haar duinen. Brekensgereed houdt zij de dijken bestendig. Zij heeft haar kusten lief en kust ze. De zee plant zich voort in het water. De zee is voedzaam als een rijpe boomgaard; zij is de moeder van de grootste sterren. De zee is een regen van goedheid, beken het maar, zij is onmisbaar. De zee blijft zoals altijd altoos vrede, want in zee werd nog niemand mishandeld. [pagina 168] [p. 168] Volledig luchtledig Omdat het windstil is, omdat de gieren slapen ben ik stil en slaap hier als een ladder in een boom. Dat elke droom een prooi is droomt de adder. Omdat het windstil is, omdat de prooien slapen ben ik stil en droom. De zon is een vader De zon is mijn oudste vriend en hij weet het. Zacht als zij zwijgt is zijn stem en als een schaduwdragende linde berustend. Soms wij praten al vliegend heel ver in de dag tot het dons op de avond geluidloos loslaat in talrijke waaiers en moeilijke sterren her en der reeds in hun moederloze webben koeren. De zon is mijn oudste vriend en hij weet dat ik haat met alle adem van mijn hart wat hatelijk is en gemaskerd met krozige parels, dat ik eet wat eetbaar en drink wat mooi en vloeibaar is als de waarheid. Groot als een zon is de zon. Goed is de zon en bewonderenswaardig. De zon is immers een vader. [pagina 169] [p. 169] Een man waarom Zij tast mij kwijnend aan de eenzaamheid met scherpe, zwarte wormen dringt zij in mijn schors en onverbiddelijk als het instinct van de hitte bijt zij barsten in mijn bloedende bodem. Zeg mij tenminste waarom zo onzichtbaar en zeg mij waarom. Ik ben de vrede niet, want ik hou te veel van de vrede. Liever de gewonde dan de man die kwetst ben ik. Maar soms, wanneer het zozeer nacht is in zee en ik moet voelen hoe somber mijn vrijheid zich eenzaamheid noemt, word ik een wesp, een vlijmscherpe adder. Alleen daarom, dat ik soms haat draag als een gillend harnas, dat ik mij schaam onder mijn tintelende helm van man in wording en dat ik in mijn zalvend bed bijna als op een laffe pijnbank schreiend sterf. Werken in de wolken Met mijn hart in mijn handen gedragen als een uit zijn nest gestoten vogel, vereenzaamd en bevriend met mijn getrouwe wolken en bijna met de hielen van de harde grond, zover reeds ben ik van de aarde losgewaaid. Neen, gestegen ben ik niet want stijgen en bewegen doet men in de liefde, maar onbeweeglijk in de koele wiegen van de nachtlucht lig ik, waar ik thuishoor bij de winden en waar ik luister naar geritsel in de vacht der wolken. [pagina 170] [p. 170] Waar ik mij met leedschap aan de wapperende uiers van een nimbus warm, goedmoedig en treurig de gezamenlijke zucht van zoveel wolken uitstoot, als een voor een mijnschacht staande, jammerend oorlogspaard. Van alle Goden is de zonde En van alle goden is de zon de vreselijke koning. De hitte is zijn jongste dochter, innig en die heb ik heerlijk lief. Hete bloemen draagt zij in haar zeegeel haar en wat zij aanraakt leeft van haar, zo onzichtbaar sluipend is zij overal aanwezig. Wanneer zij scherp mijn donker hart hier met welriekende bijen versiert en mijn veilige kussen sissende opvangt in de geopende muil van haar kruipdier. 's Morgens bevolkt zij mijn sombere kooien met krekels die mijn hardste stilte kraken, als was die stilte van ijs, zo koud geworden. Ja, immer tevreden is zij bij mij en gedurig als deed ze niets anders, dan voortdurend wit zwemmen. [pagina 171] [p. 171] Hercules Gedronken worden gelijk het water en zijn het vloeibaar lichaam dat de aarde bestendig omhelst in zeeën en rivieren. De dalen bevolken met levende dieren, ook zweven in leegten geweldig en vlakten beschermen met lucht en veilige wolken. Jaren bij voorbaat van zuivere regens welriekend de wouden bewonen en de dubbele bodems der olijven bergen prachtig beheersen met goedheid en licht. Straffen met sterfte en van uit de zee het land bedwelmen. De bliksem plooien naar believen. Zo de sterkste zijn der mannelijke goden en mooier slapen dan de mooiste der godinnen. Vorige Volgende