De Gids. Jaargang 122(1959)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 159] [p. 159] Catharina van der Linden De maand mij wat doen wij en wat doen wij niet? wat wordt aan ons gedaan? het blaast mij vol en ik blaas uit een lach een woord een vleug van ernst het wil mij vrij doorheen wil in en uit en neemt mij mee op reis een ruimte in een groot haast angstig groot gebeuren. kom ik hier zonder kleerscheuren van af of uit? maar ik ben naakt. het huid- bekleedsel dat ik draag ben ik ten voeten uit. maar toch ook meer. als lichaam en als adem leef ik mijn honger en mijn zaad. ik draag het mij-woord in mijn hand en strooi het tussen mensen uit. [pagina 160] [p. 160] Landschap het leven kwaakt heel zacht in de sloot. de bloemen staan te knikken op de ruimtewind die door mijn hart heen waait. het geurt naar hyacinten langs de duinkant van mijn denken. ik lig een polder open in mijn schoot. de gronden zijn van geest doortrokken. de bosrand voor het eerste woord dat in mij nestelen wil ligt als een paarse wal aan oostelijke einder. de hemel boven mij is vol gerucht en eindeloos. De ganzen het roepen van de ongeziene ganzen gaat door avondlijke landerijen. het trekt de akkers en het braakland over. uit mijn lende breekt verlangen op sterke vlerken los. er is een voorjaarswil hij gaat al op de wieken. een schorre wederroep is zijn onwennig woord. [pagina 161] [p. 161] De mol je trapt mijn aarde in de klonten waar de zon op scheen vereffen je met handen en met voeten. ik weer mij niet ik lig een blinde mol in mijn gedachtengang en houd mijn poten stil zonder week te wroeten in de voorjaarstuin mijn warme aarde. dit stilzijn en dit wachten is mijn enige mijn levendige kans. Vorige Volgende