De Gids. Jaargang 122(1959)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 397] [p. 397] Herman van den Bergh Uit het diep Zeker, tijd van de moordenaars is deze. Woorden hebben wij niet, noch stem of klacht: wij zijn slechts 't duister, vormeloze buik van 't Worden. Maar onmisbaar voortaan, een nieuwe species op verlaten aarde, de onweerstaanbare triumfante horde - Het euvel zijn wij, diep tegen de wortels der blootgewoelde waarheid. Van de tijd voor geluk, van de fabuleuze mens bezit reeds schaduw het geheim; niet ons meer hoort deernis toe. Dood leert ons niet de duur van 't goede op ieder ogenblik, een pauze voor de vreugde. Zonder perken is de ondoorvorste wereld van ons kwaad. Televisioen Reizigers aan de bar kijken verstrooid naar 't tele-scherm in een gedruis dat de treinfluit plotsling inscheurt. Trage houtworm is het uur op de wijzerplaat en alles lijkt een draadvormig gespeel van wit-en-zwarten, indifferente vloed van lichamen, schaduwen. Maar hoor 'k de wind dan laat nacht zich verrassen in een fris net van dromen, weg valt iedere grens naar 't mooglijke, de ether is het ademen van een gelukkig god in levende ruimte. [pagina 398] [p. 398] Laag kampvuur Nog donkert ons kampvuur weg met het uur en velen zijn die hun weg niet meer vinden over de aarde die alleen wordt verlicht door de gezichten van de gefolterden. De vrees nam vormen aan van de haat de hemel is wijder opengescheurd en de waarheden regenen dichter neer dan confetti op karnavalsdag. Enkelen onder ons zijn naakt, anderen vermomd achter vlees achter bloed achter gekookt karton en rood stromen de weiden In het bos hebben kreten de bomen vervangen en tussen de hongrige massa gaan piassen rond bleek als gefusilleerden Anderen weer verwachten op één been staande aan de rand van 't heelal de messias de rosbief de maan en de genadige voet die ze omlaagschopt Kameraad lach niet om hen wij hadden verwanten en vrienden onder hen zij trachtten te geloven wat men hun had gezegd zij baden aan zoals wilden aanbidden men had hun zo vaak herhaald wat het kost te lijden zij geloofden in 't slechte dat zij zó slecht deden in het goede dat zij nu en dan bedreven zonder ooit geweten te hebben dat hun god was van alledag [pagina 399] [p. 399] Op je schouders de wereld De tijd komt dat men niet meer zegt: mijn God. Tijd van de radicale zuivering. Tijd waarin men niet meer zegt: mijn Lief. Omdat liefde gebleken is nutteloos. En de ogen schreien niet meer. De handen schetsen vaag een ruw stuk werk in 't blauw. En 't hart is droog. Vergeefs kloppen er vrouwen aan je deur. Je doet niet open. Alleen bleef je, 't licht is uit, in 't donker schittren je ogen mateloos. Alles lijkt zekerheid. Lijden zelfs kun je niet meer. En niets verwacht je verder van je vrienden. Wat dan wanneer de ouderdom komt? - Wat is ouderdom? De schouders, jouw schouders dragen de wereld, en weinig meer drukt zij dan een kinderhand. Oorlogen, hongers, krakélen tussen binnenplaatsen bewijzen nauwlijks dat het leven voortgaat. En nog, en nog zijn allen niet bevrijd. Er zijn die dit bedrijf een schande vinden en (delicate lieden) denken dat wellicht te sterven beter was. Maar dit is tijd voortaan, waarin 't niet baat te sterven. Tijd waarin te leven een gebod is. Amper te leven. Zonder mystificaties. Vorige Volgende