De Gids. Jaargang 122(1959)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 252] [p. 252] Fred Pfeifer Verzen tegen het vloeken Ik heb de nacht niet aangeraakt een eiland lang heb ik geslapen ik vind de morgen vol huiverende gebarentaal elk woord een weigering elk woord een werkelijkheid die zich niet meent. vrees ik de pijn vrees ik een dakloos geweten als ik ontsluip de huid waarin iemand weent? Ik wil geen oud zeer. ik kan niet over nog eens duizend dagen hier wijzen en zeggen: daar zit pijn. ik kan niet roepen naar de dode die altijd in mij zal onbegraven liggen. met deze tuin heb ik niets meer gemeen. op zomermiddagen zal misschien de zon mij zoeken. ik ga. een keel van dorst draag ik voorbij het water. [pagina 253] [p. 253] Als ik een moeder vond die mij kon baren zou zij me dan opnieuw onvoltooid verwerpen opnieuw mijn schrik schrijven op de muren mijn schaduw een grimas vertekenen en mijn voeten voeren in dit niemandsland? Nog spreek ik tegen het zwijgen in elk woord de bittere adem van een ziek kind hoeveel zal ik er schuiven kunnen tussen nu en de stilte? Nog zwijg ik tegen het spreken in het regent al aan de stadrand iedereen heeft een kleine paraplu boven het hoofd behalve ik. Vorige Volgende